In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging op grond van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet (Fw), omdat de schuldenaar zich niet hield aan zijn informatie- en sollicitatieplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn sollicitaties en dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waaronder een alimentatieschuld van € 9.572,73. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet alleen zijn verplichtingen niet nakwam, maar ook dat hij vermoedelijk werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verrichtte zonder dit te melden aan de bewindvoerder en de Belastingdienst.
De rechtbank heeft de verklaringen van de schuldenaar als tegenstrijdig beoordeeld en concludeerde dat hij zijn informatieplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet in staat was om de door de bewindvoerder gevraagde informatie te verstrekken, wat de controle door de bewindvoerder bemoeilijkte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenaar niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen baten beschikbaar zijn om de vorderingen van schuldeisers te voldoen, waardoor een faillissement niet aan de orde is.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en medewerking van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder en de gemaakte kosten vastgesteld, en het vonnis is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze uitspraak kan alleen worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen acht dagen na de uitspraak.