ECLI:NL:RBMNE:2014:94

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
C/07/11/1095 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens tekortkomingen in de informatieplicht en sollicitatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2014 uitspraak gedaan over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar. De bewindvoerder had verzocht om beëindiging op grond van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet (Fw), omdat de schuldenaar zich niet hield aan zijn informatie- en sollicitatieplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd van zijn sollicitaties en dat hij nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waaronder een alimentatieschuld van € 9.572,73. De rechtbank oordeelde dat de schuldenaar niet alleen zijn verplichtingen niet nakwam, maar ook dat hij vermoedelijk werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verrichtte zonder dit te melden aan de bewindvoerder en de Belastingdienst.

De rechtbank heeft de verklaringen van de schuldenaar als tegenstrijdig beoordeeld en concludeerde dat hij zijn informatieplicht heeft geschonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenaar niet in staat was om de door de bewindvoerder gevraagde informatie te verstrekken, wat de controle door de bewindvoerder bemoeilijkte. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de schuldenaar niet voldeed aan de verplichtingen die voortvloeien uit de regeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat er geen baten beschikbaar zijn om de vorderingen van schuldeisers te voldoen, waardoor een faillissement niet aan de orde is.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en medewerking van de schuldenaar in het kader van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het salaris van de bewindvoerder en de gemaakte kosten vastgesteld, en het vonnis is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze uitspraak kan alleen worden ingesteld door een advocaat bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden binnen acht dagen na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
Locatie Lelystad
zaaknummer: C/07/11/1095 R
nummer verklaring: ALM9011000366
uitspraakdatum: 9 januari 2014
Uitspraak op grond van artikel 350 lid 3 Fw (tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling)
Bij vonnis van deze kamer van 6 oktober 2011 is de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenaar]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende [adres 1], [postcode 1] [woonplaats]
voorheen handelend onder de naam [bedrijfsnaam 1]
gevestigd [adres 2], [postcode 2] [vestigingsplaats]
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 39070990
schuldenaar.

1.De procedure

De bewindvoerder heeft verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. De rechter-commissaris heeft geadviseerd de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen. Schuldenaar en de bewindvoerder zijn opgeroepen ten einde te worden gehoord ter terechtzitting van 2 december 2013. Op de zitting zijn verschenen schuldenaar, bijgestaan door mr. R. Zwiers, en de heer[A], namens de bewindvoerder.

2.De beoordeling

2.1.
Als grond voor de beëindiging is in de brief van de bewindvoerder van 24 oktober 2013 aangevoerd dat schuldenaar zich onvoldoende houdt aan de actieve informatieplicht. Er ontbreken diverse stukken. Schuldenaar dient een aanvullende WWB-uitkering aan te vragen. Schuldenaar stelt hier niet voor in aanmerking te komen, maar overlegt niets ter onderbouwing van zijn stelling. Navraag van de bewindvoerder bij de Sociale Dienst heeft uitgewezen dat er in het verleden een aanvraag is gedaan door schuldenaar. De gemeente heeft toen een onderzoek ingesteld. Over de inhoud of afloop hiervan is niets bekend. Er zijn sindsdien geen nieuwe verzoeken gedaan. Op basis van de informatie die schuldenaar aan de bewindvoerder heeft gegeven komt hij wel degelijk voor een aanvullende WWB-uitkering in aanmerking.
2.2.
Over de periode van juli 2013 tot en met september 2013 heeft saniet diverse bewijsstukken aangeleverd van verrichte sollicitaties, echter geen ontvangstbevestigingen. De bewindvoerder heeft met de betreffende 14 organisaties contact opgenomen. Bij geen enkele organisatie kwam schuldenaar in het systeem voor. Hij heeft zich hoogstwaarschijnlijk niet aan zijn sollicitatieplicht gehouden, aldus de bewindvoerder.
2.3.
Daarnaast schrijft de bewindvoerder dat schuldenaar heeft laten weten dat hij door zijn werkgever, mevrouw [B], wordt verhuurd aan haar andere onderneming [bedrijf 1]handelend onder de naam [bedrijfsnaam 2]). Op de door de bewindvoerder gestelde vragen over het vermoeden dat [bedrijf 1] voor schuldenaar is opgericht geeft schuldenaar geen antwoord. [bedrijf 1] is opgericht per 2 maart 2011, maar de domeinnaam [website 1]is al op 3 juni 2010 geregistreerd. De voormalige zakelijke domeinnaam van schuldenaar [website 2] staat nu geregistreerd op de naam [D] van [bedrijf 1]. Uit kopieën van de bankafschriften van de privé rekening van schuldenaar (gevoegd bij de 285-verklaring) blijkt dat er op 17 februari 2011 een bedrag van € 3.322,23 is ontvangen van mevrouw [C] inzake verrichte stukadoorswerkzaamheden. De factuurdatum is 9 januari 2011. Schuldenaar heeft in het KvK opgegeven dat zijn bedrijf is geëindigd per 1 mei 2010. Mevrouw [C] heeft dit telefonisch bevestigd. Twee van deze facturen staan op naam van de voormalige eenmanszaak van schuldenaar en de derde factuur staat op naam van [bedrijfsnaam 2]. De bewindvoerder heeft dan ook sterk het vermoeden dat schuldenaar werkzaamheden ontplooit als zelfstandig ondernemer en dit inkomen niet opgeeft aan de bewindvoerder en de Belastingdienst.
2.4.
Ten slotte heeft schuldenaar een nieuwe schuld laten ontstaan van € 9.572,73 bij LBIO inzake alimentatie. Op de alimentatieprocedure is in hoger beroep beslist. Het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden heeft in de beschikking het volgende overwogen – voor zover van belang –:

De man heeft ter mondelinge behandeling het volgende verklaard. (…) daarnaast is [B] sinds 2011 enig aandeelhouder van [bedrijf 1], met de handelsnaam [bedrijfsnaam 2]. In die vennootschap zijn de vroegere activiteiten van zijn eenmanszaak opgenomen. Volgens de man wordt hij door [bedrijf 2] voor 20 uur per week gedetacheerd bij [bedrijfsnaam 2] en doet hij alle voorkomende werkzaamheden, als stukadoor of als colontherapeut. (…)
naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat zijn draagkracht ontoereikend is, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De vrouw betwist de juistheid van zijn inkomen en stelt ter onderbouwing hiervan dat de man en [B], die volgens haar al jarenlang een relatie met elkaar hebben en samenwonen, door de verwevenheid van de verschillende vennootschappen het inkomen van de man ondoorzichtig maken en bovendien zijn inkomen zo laag mogelijk houden. In feite heeft [B] de activiteiten van [bedrijfsnaam 1] (de eenmanszaak van de man) ondergebracht in [bedrijf 1], terwijl de man nog steeds deze activiteiten uitoefent. (…)
Gelet op de stelplicht van de man had het op zijn weg gelegen om zijn stelling dat hij vanaf 6 oktober 2011, de datum waarop de man tot de wettelijke schuldsaneringsregeling is toegelaten, niet over voldoende draagkracht beschikte omdat hij niet meer kan verdienen dan zijn huidige salaris, met nadere stukken dienen te onderbouwen. Met de vrouw is het hof van oordeel dat nu de man heeft nagelaten om onder meer jaaropgaven, aangiften en aanslagen inkomstenbelasting en stukken van officiële instanties te overleggen, waaronder de door de man gestelde behaalde diploma’s, alsmede sollicitatiebrieven, zijn stellingen niet te controleren zijn. Voorts roepen de door de man overgelegde stukken, zoals bijvoorbeeld zijn salarisspecificatie en zijn arbeidsovereenkomst, vragen op, nu op de specificatie een onjuist (woon)adres staat vermeld en voorts het vermelde brutosalaris niet overeenstemt met het brutosalaris vermeld in de arbeidsovereenkomst.”
2.5.
Ter verdere onderbouwing heeft de bewindvoerder bij brief van 29 november 2013 laten weten dat hij bij nog vier organisaties heeft gecontroleerd of de sollicitaties die schuldenaar bij deze organisaties zou hebben verricht, zijn verricht. Ook bij deze organisaties is schuldenaar onbekend. Daarnaast zijn de facturen van 18, 25 januari en 6 april 2011 overgelegd die mevrouw [C] van schuldenaar heeft ontvangen (in de periode dat schuldenaar geen bedrijf meer heeft) twee facturen staan op naam van [bedrijfsnaam 1] en [website 2] en eentje staat op naam van [bedrijfsnaam 2].
2.6.
Op de zitting heeft de bewindvoerder aangegeven dat hij heeft gekeken naar de sollicitaties die nog zijn toegestuurd door de advocaat van schuldenaar op 28 november 2013. Schuldenaar solliciteert alleen per brief. Bij een aantal vacatures staat dat alleen gereageerd kan worden per e-mail. Brieven komen niet aan. De verstrekte sollicitaties zijn moeilijk na te trekken op basis van de aangeleverde gegevens. Er zitten geen ontvangstbevestigingen bij. Er zijn meerdere maanden waarover niet is gesolliciteerd.
2.7.
Gezien alle omstandigheden zijn er zeer sterke aanwijzingen dat schuldenaar feitelijk zijn werkzaamheden van zijn voormalige eenmanszaak nu voortzet onder [bedrijf 1]. Schuldenaar heeft een zeer laag inkomen, maar wel een schuldenlast van € 1.452.000,00. Van hem mag verwacht worden dat hij er alles aan doet om een zo hoog mogelijk inkomen te verwerven, aldus de bewindvoerder.
2.8.
Schuldenaar heeft op de zitting verklaard dat hij inderdaad alleen solliciteert per brief. Hij doet het op deze manier omdat hij (en het hele blok huizen om hem heen) wel internet heeft, maar niet kan e-mailen. Schuldenaar wil wel graag werken, maar wordt niet aangenomen. Vaak wordt hij direct afgewezen en dan worden zijn gegevens niet opgenomen in de systemen van de organisaties waar hij bij solliciteert. In het begin heeft schuldenaar zijn sollicitatiebewijzen niet overgelegd, omdat hij niet wist dat dit moest. Schuldenaar is in de war geraakt van de hele situatie. Hij heeft een wat lakse houding gehad doordat hij door alles in de war is geraakt. Hij heeft van de bewindvoerder nooit een reactie gekregen op zijn verzoek om hulp hiermee. Hij is onder behandeling bij De Waag voor zijn problemen.
2.9.
Schuldenaar stelt dat hij door de bewindvoerder valselijk wordt beschuldigd. Hij heeft geen affectieve relatie met mevrouw [B]. Zij is zo aardig geweest om hem onderdak en een baan aan te bieden, toen hij in de put zat. Schuldenaar heeft voorts verklaard dat hij niet als zelfstandig ondernemer aan het werk is. De activiteiten van zijn eenmanszaak zijn niet overgenomen door [bedrijf 1]. Dat zijn leugens. Hij wordt alleen af en toe uitgeleend aan [bedrijf 1] als dat nodig is en hij niet 20 uur kan werken als colontherapeut bij [bedrijf 2]. Hij neemt zijn mobiele telefoon op met de handelsnaam van [bedrijf 1], omdat hij deze telefoon van zijn werkgever heeft gekregen voor zijn werkzaamheden. Deze telefoon mag hij ook privé gebruiken. Over de registratie van de domeinnaam voor [bedrijfsnaam 2] op 6 juni 2010 kan schuldenaar niets verklaren. [bedrijf 1] is van mevrouw [B], hij werkt alleen voor haar. Zij heeft dit domein geregistreerd.
2.10.
Daarnaast heeft schuldenaar verklaard dat hij absoluut niet op de zitting van het hof heeft verklaard dat zijn eenmanszaak is opgenomen in [bedrijf 1]. Hij heeft geen idee hoe het kan dat deze verklaring in het arrest is opgenomen. Schuldenaar heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De facturen die zijn gestuurd naar mevrouw [C] zijn inderdaad afkomstig van schuldenaar. Dit zijn – naar zijn zeggen – nepfacturen. Dit houdt in dat de facturen wel kloppen en de werkzaamheden door hem zijn verricht, hij heeft het alleen niet opgegeven bij de Belastingdienst. Hij heeft in het verleden geld bij vrienden geleend om zijn schulden te kunnen betalen. Door deze klussen te doen, heeft hij zijn vrienden kunnen terugbetalen. Schuldenaar stelt dit ook te hebben verklaard bij de toelatingszitting. Toen moest het geld nog binnenkomen. Schuldenaar is van mening dat hij niets fout heeft gedaan ten opzichte van de schuldsaneringsregeling, wel is hij van mening dat de Belastingdienst hem hierop mag aanspreken.
2.11.
Schuldenaar heeft verklaard dat hij meerdere keren alle informatie bij de bewindvoerder heeft aangeleverd, maar dat dit nooit goed is gegaan. Hij heeft een pakket aan informatie aangetekend opgestuurd naar de bewindvoerder, dit pakket is door de bewindvoerder geweigerd. Het bewijs van aangetekend versturen heeft schuldenaar niet meer. Daarna is hij zelf met een ontvangstbewijs naar het kantoor van de bewindvoerder gegaan om alles af te leveren. Na een half uur kwam er iemand om te tekenen voor ontvangst. Ook dit papier kan schuldenaar niet meer overleggen. Hij verklaart voorts dat hij binnen een paar dagen een gesprek heeft bij de gemeente inzake een aanvullende WWB-uitkering. Hij heeft nog geen verzoek gedaan voor een aanvullende WWB-uitkering. Hij heeft nu pas een afspraak, omdat hij hiervoor nooit wat van de gemeente hoorde.
2.12.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken en wat op de zitting naar voren is gebracht, stelt de rechtbank vast dat schuldenaar zich niet aan de voor hem geldende sollicitatieplicht heeft gehouden. Schuldenaar heeft over meerdere maanden in het geheel geen sollicitatiebewijzen overgelegd. De sollicitatiebewijzen die wel zijn overgelegd zijn door de bewindvoerder gecontroleerd. Hieruit is gebleken dat schuldenaar bij geen enkel bedrijf bekend is. De rechtbank beseft dat niet iedere sollicitatie goed geregistreerd zal staan in de systemen van bedrijven, maar de rechtbank acht het zeer onaannemelijk dat alle sollicitaties van schuldenaar niet traceerbaar zijn. Daarom is de rechtbank van oordeel dat schuldenaar zich niet aan zijn sollicitatieplicht heeft gehouden.
2.13.
Schuldenaar heeft voorts ter zitting verklaard geen mail te kunnen gebruiken voor sollicitaties. Hij heef echter ook op de zitting verklaard dat hij kan mailen via de domeinnaam [website 2]. naar eigen zeggen omdat e-mails via deze site altijd aankomen. Hij mag deze website van zijn werkgever gebruiken, zodat hij kan mailen. Hij heeft verklaard via deze site geen werk te verrichten. De rechtbank neemt aan dat als hij deze site alleen privé gebruikt en niet voor het verrichten van werkzaamheden – wat daar ook verder van zij –, dat hij dus ook via deze site per e-mail kan solliciteren.
2.14.
De rechtbank is tevens van oordeel dat thans als uitgangspunt heeft te gelden dat schuldenaar een nieuwe schuld heeft laten ontstaan van € 9.572,73 bij LBIO, inzake alimentatie. Gezien zijn inkomen is deze nieuwe schuld bovenmatig. Schuldenaar heeft weliswaar aangevoerd dat cassatie is ingesteld tegen de beschikking van het hof, maar de advocaat van schuldenaar heeft enkel betoogd dat het hof van onjuiste feiten is uitgegaan en heeft niet toegelicht waarom dat in dit geval tot vernietiging van de beschikking zou moeten leiden.
2.15.
Voorts oordeelt de rechtbank dat schuldenaar zich niet aan zijn informatieplicht heeft gehouden. Op schuldenaar rust een actieve informatieplicht. Pas na herhaaldelijk opvragen komt de gevraagde informatie boven water. Voor zijn stelling dat hij via aangetekende post en met een ontvangstbewijs de informatie al eerder heeft verstrekt heeft schuldenaar geen bewijsstukken kunnen overleggen. De rechtbank gaat dan ook aan zijn stelling voorbij en concludeert dat schuldenaar zich niet aan zijn actieve informatieplicht heeft gehouden. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de bewindvoerder geen enkele reden heeft om aangetekende post te weigeren of om de door schuldenaar aangeboden informatie niet te willen ontvangen.
2.16.
Uit de stukken en de verklaringen op de zitting blijkt dat schuldenaar tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Uit het arrest van het hof blijkt dat schuldenaar op de zitting bij het hof heeft verklaard dat zijn eenmanszaak is overgenomen door [bedrijf 1]. Iets wat hij nu ontkent. De verklaring van schuldenaar dat de griffier en de drie raadsheren hem waarschijnlijk verkeerd hebben begrepen, komt de rechtbank onaannemelijk voor.
2.17.
Schuldenaar heeft op de zitting van 2 december 2013 verklaard dat hij tijdens de toelatingszitting van 6 oktober 2011 zou hebben verteld dat hij nog geld zou ontvangen uit werkzaamheden, waarmee hij zijn vrienden ging afbetalen. Uit het proces-verbaal van deze zitting blijkt dat hier niets over is verklaard. De rechtbank is van oordeel dat schuldenaar ook hier een onware verklaring heeft afgelegd en dat hij zijn schuldeisers heeft benadeeld door te proberen om inkomsten buiten de schuldsaneringsregeling te houden en zelf te beslissen welke schuldeisers hij afbetaalt, in dit geval zijn vrienden.
2.18.
Schuldenaar heeft daarnaast ter zitting van 2 december 2013 tegenover de rechtbank verklaard niets te weten van de domeinnaamregistratie van [bedrijfsnaam 2] op 3 juni 2010. De bewindvoerder heeft na deze zitting nog een brief gestuurd op 9 december 2013. Hieruit blijkt dat [D] de domeinnaam zelf heeft geregistreerd op 3 juni 2010 en dat dit domein per 18 maart 2011 is overgegaan naar [bedrijf 1]. Schuldenaar heeft derhalve niet de waarheid verteld over de domeinnaamregistratie.
2.19.
Ten slotte is de rechtbank met de bewindvoerder van mening dat zeer ondoorzichtig is voor welke BV schuldenaar nu feitelijk werkzaam is, hoeveel uur hij werkt en wat zijn salaris is. Schuldenaar en mevrouw [B] – wat hun verdere relatie dan ook is – hebben samen ervoor gezorgd dat niet eenduidig gesteld kan worden dat schuldenaar 20 uur per week werkt als colontherapeut. De door hem werkelijk verrichte werkzaamheden zijn onduidelijk. De door schuldenaar zelf na het uitschrijven uit het register van de Kamer van Koophandel van [bedrijfsnaam 1] gestuurde facturen, het opnemen van zijn mobiele telefoon met [bedrijfsnaam 2], zijn verklaringen bij het hof en de rechtbank, het overnemen van de website [website 2] door [bedrijf 1], de registratie van de website van [bedrijfsnaam 2] door schuldenaar en de overname hiervan door [bedrijf 1] bevestigen allemaal de vermoedens van de bewindvoerder dat schuldenaar niet (alleen maar) in loondienst is als colontherapeut, maar feitelijk de werkzaamheden van zijn eenmanszaak heeft voortgezet onder de vlag van [bedrijf 1], een onderneming van mevrouw [B]. Ondanks de stellige ontkenning van schuldenaar, heeft hij zijn ontkenning niet kunnen staven met stukken.
2.20.
Gezien alle omstandigheden stelt de rechtbank vast dat door de verwevenheid van de vennootschappen het onmogelijk is voor de bewindvoerder om precies te kunnen controleren welke werkzaamheden schuldenaar uitoefent en welk inkomen hij hiervoor ontvangt. Hierdoor kan de bewindvoerder zijn taken niet adequaat uitoefenen. Dit dient voor rekening en risico van schuldenaar te komen, hij moet immers openheid van zaken geven. Door dat na te laten heeft schuldenaar zijn informatieplicht geschonden.
2.21.
Daarnaast heeft schuldenaar op de zitting verklaard dat hij inkomsten van werkzaamheden, ontvangen van mevrouw [C], niet heeft gemeld bij de bewindvoerder en ook niet heeft opgegeven bij de Belastingdienst. De eerste factuur van € 3.322,23 is ontvangen voordat de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard op schuldenaar, op de privé rekening van schuldenaar. De andere twee facturen van € 1.063,87 en € 550,00 zijn uitbetaald op een onbekend rekeningnummer hoogstwaarschijnlijk terwijl de schuldsaneringsregeling al van toepassing was verklaard op schuldenaar. Hij heeft immers op de zitting van 2 december 2013 verklaard, dat hij op de toelatingszitting heeft verteld dat het geld nog binnen zou komen (zie overweging 2.17). Het is niet onwaarschijnlijk dat schuldenaar meerdere van dergelijke werkzaamheden heeft uitgeoefend waarvoor hij ook betaald is, die de bewindvoerder (nog) niet heeft kunnen ontdekken en die schuldenaar ook niet heeft opgegeven. Inkomsten niet melden bij de Belastingdienst is onacceptabel gedrag, zeker van iemand op wie de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat schuldenaar door geen openheid van zaken te geven een goede uitvoering van de schuldsaneringsregeling frustreert en zijn schuldeisers heeft benadeeld.
2.22.
Schuldenaar is bij de behandeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling op de verplichtingen gewezen. Bovendien heeft de bewindvoerder de verplichtingen tijdens het huisbezoek besproken. Schuldenaar is daarnaast via brieven en de openbare verslagen meerdere malen op de verplichtingen gewezen. Schuldenaar heeft voorts onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan volgen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van de tekortkomingen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het niet naar behoren nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen aan schuldenaar is toe te rekenen.
2.23.
Derhalve is er aanleiding de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub c, d en e Fw.
2.24.
Omdat de te verwachten kosten van het faillissement en de te verwachten uitkering aan schuldeisers als een faillissement wordt uitgesproken, niet in een redelijke verhouding tot elkaar staan, blijft een faillissement achterwege. Op grond van artikel 350 vierde lid Fw, eindigt de schuldsaneringsregeling op de dag waarop deze uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan.
2.25.
De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling,
3.2.
bepaalt dat de schuldsaneringsregeling zal eindigen na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis,
3.3.
verstaat dat er geen baten beschikbaar zijn om daaruit de vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, zodat schuldenaar niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert,
3.4.
stelt het bedrag van het definitieve salaris en de overige boedelkosten (deze bedragen inclusief btw) vast op het resterende totale actief van € 198,26 vermeerderd met de eventueel bijkomende rente en andere baten tot de datum waarop de schuldsaneringsregeling zal zijn beëindigd. Bij toereikend actief zou het definitieve salaris zijn vastgesteld op € 1.176,00 exclusief btw (€ 1.412,88 inclusief btw) en de reiskosten op € 68,08.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014. [1]

Voetnoten

1.