ECLI:NL:RBMNE:2014:867

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
2668663 UE VERZ 14-1
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen au pair en gastgezin na vertrouwensbreuk

In deze zaak verzoekt de verzoekende partij, [verzoekers c.s.], om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de verwerende partij, [verweerdster], die als au pair bij hen werkzaam was. De verzoekende partij betwist dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst en stelt dat de relatie met [verweerdster] is geëindigd door haar eenzijdige vertrek. De verwerende partij, [verweerdster], heeft de verzoekende partij in kort geding gedagvaard voor het betalen van achterstallig loon en andere vergoedingen, wat leidde tot een eerdere veroordeling van de verzoekende partij om het minimumloon te betalen.

De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een fundamentele vertrouwensbreuk tussen partijen, die voortzetting van de samenwerking onmogelijk maakt. De vertrouwensbreuk is ontstaan door het plotselinge vertrek van [verweerdster] en de beschuldigingen van uitbuiting die door haar gemachtigde zijn geuit. De rechter concludeert dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst gegrond is, ondanks het opzegverbod tijdens ziekte, omdat de vertrouwensbreuk niet te herstellen is.

De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 1 maart 2014. De rechter wijst ook op de emotionele lading van het geschil en besluit dat er geen vergoeding aan [verweerdster] wordt toegekend, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2668663 UE VERZ 14-1 HS
Beschikking van 27 februari 2014
inzake
[verzoeker]
en
[verzoekster]
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen[verzoekers c.s.],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.B. Bruinsma,
tegen:
[verweerdster],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verweerdster],
verwerende partij,
gemachtigde mr. R. Korver.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift tot ontbinding voor zover vereist;
  • het verweerschrift;
  • de brief van mr. Bruinsma van 5 februari 2014 met 4 producties;
  • de pleitnota van mr. Bruinsma;
  • de pleitnota van mr. Korver;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerdster] is geboren op [1983]. Zij heeft de Bulgaarse nationaliteit.
[verweerdster] is op 1 oktober 2008 bij [verzoekers c.s.]geplaatst als au pair. Die plaatsing geschiedde door bemiddeling van Au Pairs Worldwide bij welke organisatie [verzoekers c.s.]door ondertekening van een
host family application formzijn belangstelling voor een au pair kenbaar heeft gemaakt. Op het formulier staat dat [verzoekers c.s.]een au pair zoekt voor 30 uur per week gedurende 12 maanden.
2.2.
[verweerdster] verbleef bij [verzoekers c.s.]thuis. [verweerdster] verzorgde de twee kinderen van [verzoekers c.s.]en verrichtte diverse huishoudelijke werkzaamheden. Zij ontving naast kost en inwoning EUR 340,00 en vanaf 1 januari EUR 375,00 per maand en een overurenvergoeding van EUR 4,50 per uur.
2.3.
Na het verstrijken van de termijn van 12 maanden werd het verblijf van [verweerdster] in het gezin van [verzoekers c.s.]en werden haar werkzaamheden op de voorheen geldende voorwaarden voortgezet.
2.4.
In de week van 8 februari 2013 is [verzoekers c.s.]met zijn gezin op wintersportvakantie gegaan. [verweerdster] bleef in de woning van [verzoekers c.s.]Tijdens die week werden in het huis van [verzoekers c.s.]werkzaamheden door derden verricht. Na terugkomst van [verzoekers c.s.]bleek [verweerdster] het huis verlaten te hebben en haar kamer volledig te hebben ontruimd. Op de keukentafel trof [verzoekers c.s.]een brief van 22 februari 2013 van de gemachtigde van [verweerdster], mr. Korver, aan.
Kort samengevat stelt mr. Korver zich in die brief namens [verweerdster] op het standpunt dat:
- er vanaf 15 maart 2009 sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen [verweerdster] en[verzoekers c.s.];
  • [verweerdster] vanaf genoemde datum recht heeft op het voor haar geldende minimumloon berekend over een 30-urige werkweek en over de uren die zij heeft overgewerkt en waarin zij schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht;
  • [verweerdster] recht heeft op vakantiegeld en uitbetaling van een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen;
  • [verweerdster] recht heeft op vergoeding voor de door haar gemaakte kosten voor het halen van haar rijbewijs en het volgen van een cursus Nederlands;
  • [verweerdster] recht heeft op een immateriële schadevergoeding van EUR 25.000,00 wegens uitbuiting;
  • [verweerdster] wegens de te late loonbetalingen recht heeft op betaling van de wettelijke verhoging en de wettelijke rente;
  • [verweerdster] betaling van de vergoeding ontving via ARBOZ BV, de vennootschap van de heer [verzoeker], welke betalingen gekwalificeerd kunnen worden als fraude;
  • [verweerdster] in totaal recht heeft op EUR 88.951,37.
2.5.
Toen [verzoekers c.s.]niet voldeed aan deze sommatie heeft [verweerdster] [verzoekers c.s.]in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter van deze rechtbank. In dat kort geding heeft zij een veroordeling van [verzoekers c.s.]verzocht tot betaling van achterstallig en toekomstig loon, vakantiegeld, niet genoten vakantiedagen, onkostenvergoeding en de wettelijke rente en de wettelijke verhoging. Bij vonnis van 2 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter [verzoekers c.s.]veroordeeld om aan [verweerdster] het minimumloon te betalen vanaf 22 februari 2013 van EUR 1.469,40 (bruto) tot 1 juli 2013 en EUR 1.477,80 vanaf 1 juli 2013 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
2.6.
Inmiddels is [verweerdster] een bodemprocedure tegen [verzoekers c.s.]gestart.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers c.s.]verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor zover van een arbeidsovereenkomst sprake is. Dit voorwaardelijke karakter van de verzochte ontbinding houdt verband met de betwisting door [verzoekers c.s.]dat de verhouding tussen hem en [verweerdster] als een arbeidsovereenkomst gekwalificeerd moet worden en met het feit dat [verweerdster] vanaf 22 februari 2013 eenzijdig de au-pairrelatie heeft beëindigd.
Het verzoek tot ontbinding is door [verzoekers c.s.]gebaseerd op de stelling dat er door de handelwijze van [verweerdster] (haar plotselinge vertrek, haar disproportionele eis en de incriminerende brief van haar gemachtigde) sprake is van een volledige vertrouwensbreuk. Die breuk treft niet alleen de verhouding tussen [verweerdster] en [verzoekers c.s.]maar ook de kinderen van [verzoeker] die zeer gehecht waren aan [verweerdster]. Voortzetting van de samenwerking is voor [verzoekers c.s.]ondenkbaar. Een vergoeding acht [verzoekers c.s.]niet aan de orde. Subsidiair zou een vergoeding van EUR 1.506,96 redelijk kunnen zijn.
3.2.
[verweerdster] acht het verzoek in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte. Op die grond verzoekt zij afwijzing van het verzoek. De door [verzoekers c.s.]gestelde vertrouwensbreuk wordt door [verweerdster] niet betwist. Zij acht die breuk volledig verwijtbaar aan [verzoekers c.s.]In dat kader maakt zij [verzoekers c.s.]het verwijt dat hij haar ‘klein’ heeft gehouden en dat zij gekluisterd zat aan [verzoekers c.s.]doordat zij geen gelegenheid had om contacten te leggen.
Tevens verwijt zij [verzoekers c.s.]dat hij na de ziekmelding geen enkele poging heeft ondernomen om contact met haar te leggen. Tevens stelt zij door de handelwijze van [verzoekers c.s.]psychisch ziek te zijn geworden. Zij acht bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst een vergoeding met een c-factor van 3 juist.

4.De beoordeling

4.1.
In de eerste plaats dient beoordeeld te worden of het verzoek verband houdt met het opzegverbod tijdens ziekte. Van een dergelijk verband is geen sprake. Door [verzoekers c.s.]is gesteld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk die voortzetting van de samenwerking onmogelijk maakt. Door [verweerdster] is dit niet betwist. Ook [verweerdster] is zich er blijkens de inhoud van haar verweer bewust van dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk.
De intensiteit daarvan komt onder meer tot uitdrukking in het feit dat [verzoekster] zich niet in staat achtte om ter zitting te verschijnen vanwege de impact die de zaak op haar heeft. Aan de zijde van [verweerdster] komt die intensiteit van de door haar beleefde vertrouwensbreuk tot uiting in haar beleving dat door [verzoekers c.s.]misbruik is gemaakt van haar kwetsbare positie en dat die beleving gepaard gaat met gevoelens van angst voor[verzoekers c.s.]
Dit betekent dat er sprake is van een fundamentele vertrouwensbreuk die zowel voortzetting van de arbeidsovereenkomst als de aanvang van een op terugkeer gericht re-integratieproces illusoir en bij voorbaat kansloos maakt. Onder deze omstandigheden komt aan het opzegverbod geen werking toe.
4.2.
Voorts dient beoordeeld te worden of er sprake is van gewijzigde omstandigheden als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Van een dergelijke wijziging is sprake. Er is sprake van een niet herstelbare vertrouwensbreuk tussen [verzoekers c.s.]en [verweerdster]. Dat gegeven rechtvaardigt reeds het oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden als gevolg waarvan de arbeidsovereenkomst ontbonden dient te worden. Voor dat oordeel doet de oorzaak van de vertrouwensbreuk niet ter zake en evenmin wie van beide partijen voor die vertrouwensbreuk verantwoordelijk is.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst ontbonden zal worden tegen de eerst mogelijke datum. Dat is 1 maart 2014. Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW is, anders dan [verzoekers c.s.]verzoekt, niet mogelijk met terugwerkende kracht tot 22 februari 2013.
4.3.
Tenslotte dient beoordeeld te worden of aan [verweerdster] een vergoeding toegekend dient te worden.
Tussen [verzoekers c.s.]enerzijds en [verweerdster] anderzijds is een conflict ontstaan. De kern van dat conflict is een wezenlijk verschil van mening over de aard van hun verhouding, de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen en de intentie van[verzoekers c.s.]
Inmiddels loopt er een bodemprocedure over de vraag of de verhouding tussen partijen gekwalificeerd dient te worden als een arbeidsovereenkomst en de uit die kwalificatie voortvloeiende rechtsgevolgen. In het kader van deze procedure zal niet op die beoordeling vooruitgelopen worden. De verwijten die partijen elkaar over en weer maken, hangen zozeer met het geschil in de bodemzaak samen, dat zonder dat oordeel in het kader van deze procedure niet beoordeeld kan worden wie van partijen in overwegende mate een verwijt treft.
Ten aanzien van de intenties van [verzoekers c.s.]is gebleken dat [verzoekers c.s.][verweerdster] als een volwaardig en vrijwillig lid van zijn gezin beschouwde en dat [verweerdster] van mening is dat [verzoekers c.s.]op een voor haar schadelijke wijze misbruik van haar heeft gemaakt. Dit verschil in perceptie, na 4 jaar van samenwerken, is tekenend voor de zware emotionele lading die het geschil voor beide partijen heeft.
Vanwege deze emotionele lading, die beide partijen parten speelt, is de vaststelling van een vergoeding niet passend.
Onder de bijzondere omstandigheden van dit geval, brengt een neutrale beoordeling naar billijkheid van de zaak met zich dat van de vaststelling van een vergoeding wordt afgezien.
4.4.
De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2014;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
Deze beschikking is gegeven door mr. H.M.M. Steenberghe, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.