Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Het verloop van de procedure
2.De vaststaande feiten
‘fysieke belasting’diende te worden ingezet op:
‘Opheffen grootste risico’s’, ‘Voorlichting’en
‘Vernieuwing van meubilair en werkplekken.’De
‘knelpunten’in de perserij, in het magazijn en op de galvano-afdeling lagen met name bij de rugbelasting door zwaar tilwerk, die van de emailleer-, slijp/polijst- en montageafdeling bij
‘gebogen en statische werkhouding (nek/rug).’In de gereedschap-makerij en op de patineerafdeling lagen de knelpunten tevens bij
‘zware pols- en onderarmbelastingen.’
‘laatste 3 weken veel in zelfde houding re-arm/pols gewerkt: polijsten van brievenopeners onder hoge temp. → mogelijk overbelasting.’De arbo-arts concludeerde tot
‘RSI Re hand/arm’en achtte hem niet tot het verrichten van de bedongen arbeid in staat. Rust en aangepast werk waarbij de rechterarm kon worden ontzien deden de klachten aanvankelijk verminderen, maar deze keerden terug nadat [eiser] opnieuw werk met repeterende bewegingen had moeten doen en weer aan trillingen was blootgesteld. Toen hij bij hernieuwde hervatting in aangepast werk klachten bleef houden, is de reïntegratie in juli 1998 gestaakt. Daarna zijn de klachten, die ook na fysiotherapie en bij ontzien van de rechterarm bleven bestaan, door de arbo-arts als chronisch aangemerkt. Daarna heeft [eiser] niet meer gewerkt.
‘RSI-problematiek van de rechter dominante hand met forse beperkingen.’In de loop der tijd heeft [eiser] een toename van zijn klachten - ook aan nek, schouder en elleboog - gerapporteerd. Hij is zijn rechterarm en hand bij zijn dagelijkse bezigheden toenemend gaan ontzien. De uitkerende instantie is hem op den duur (in april 2006)
‘functioneel als volledig eenhandig’gaan beschouwen.
‘1. pijn vanuit de nek uitstralend in de schouder en arm tot in de wijsvinger en 2. lokale pijn in de onderarm, gepaard gaande met drukpijn en pijn bij aanspannen van de polsstrekkers en buigers.’De neuroloog stelde de diagnose:
1. cervicobrachialgie op basis van degeneratieve afwijkingen van de CWK(cervicale wervelkolom, ktr.)
en 2. chronisch pijnsyndroom in de onderarm, waarvoor geen neurogene oorzaak.’Ten aanzien van de armklachten (ad 2) overwoog [B] in zijn rapport:
‘Klachten in het bewegingsapparaat van de arm, zoals bij betrokkene, kunnen ontstaan na overbelasting, maar verdwijnen in het algemeen weer bij rust of het vermijden van de activiteiten die tot overbelasting hebben geleid. Het valt op neurologisch vakgebied niet te verklaren waarom bij betrokkene deze klachten langdurig persisteren en het karakter hebben aangenomen van een chronisch pijnsyndroom.’Omdat bedoelde pijnklachten in de onderarm niet berusten op een neurologisch verklaarbare aandoening, kende de neuroloog daarvoor geen functieverlies toe. Het functieverlies voor de cervicobrachialgie werd uitgedrukt in een invaliditeit van 2% van de gehele persoon. Op een vraag van mr. Knotter naar de mogelijke arbeidsgerelateerdheid van de cervicobrachialgie heeft [B] naderhand geantwoord dat de degeneratieve afwijkingen in de nek
‘in de loop van vele jaren’ontstaan,
‘en niet in een korte periode, ook niet in een jaar, ook niet bij werkzaamheden die met gebogen hoofd worden uitgevoerd.’
‘Huidige status lijkt mede veroorzaakt door provocatie destijds door/bij werkzaamheden met overbelasting extensoren onderarm. Voor een correcte beoordeling van het voortbestaan van de klachten, welke een duidelijk afwijkend beloop hebben, lijkt een arrousel mede verantwoordelijk. Musculair en artrokinematisch zie ik geen directe reden voor blijvende invaliditeit. Echter door de zeer lange periode van onderbelasting, het afwijkende beloop en de mijns inziens hoge arousel kan ik hier geen uitspraak over doen en verwijs ik voor dit deelgebied naar de expertise van een psycholoog.’De fysiotherapeut vindt dat
‘er bij voldoende motivatie en een gradueel opbouwend therapeutisch programma nog winst behaald kan worden.’
‘beperkt’is, onder meer omdat het
‘hanteren van de voorkeurshand (-) tot 33% van een werkdag mogelijk (is) (normaal is 66%), in een laag tempo’en omdat de
‘vingervaardigheid voorkeurshand (-) sterk beperkt mogelijk (is).’De
‘validiteit en consistentie’is door de leider van de test vastgesteld op
‘3=gemiddeld’(op een schaal van 1 tot 5), omdat
‘het werkvermogen (-) enigszins zelfbeperkt of inconsistent (was)’,zodat de
‘resultaten en bevindingen (-) gedeeltelijk het bestaan van lichamelijke beperkingen of andere klachten (ondersteunen).’De geobserveerde inconsistenties zouden mogelijk zijn te verklaren
‘doordat de heer [eiser] aangeeft dat hij heel veel moeite heeft om zijn beperkingen te aanvaarden en wisselend te veel of te weinig doet.’De belastbaarheid, zo werd geconcludeerd, zou door het
‘onder begeleiding opbouwen van de conditie, waarbij ook aandacht besteed(-) wordt aan het op een zeer rustige manier opbouwen van het gebruik van de rechterhand/arm’kunnen toenemen.
‘cervicobrachialgie op basis van degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom en chronisch pijnsyndroom in de onderarm zonder aanwijsbaar substraat (-). Ten tijde van het ontstaan van de klachten was er mogelijk sprake van cervicobrachialgie en aspecifieke klachten aan de rechterarm.’Over de oorzaak hiervan concludeerden de onderzoekers:
‘De oorzaak van de cervicobrachialgie zijn degeneratieve afwijkingen van de cervicale wervelkolom en voor het chronisch pijnsyndroom in de onderarm is geen aanwijsbaar substraat. Overbelasting is een verklaring van het optreden van de pijnklachten. Het voortbestaan van de klachten is multifactorieel. Slepende juridische procedures, gebrek aan perspectief op herstel, niet succesvolle behandelingen, en verlies van werk zijn mogelijk in stand houdende factoren van de klachten.’
‘Betrokkene gaf aan dat zijn werkzaamheden bestonden uit het handmatig schuren en polijsten van elementen van edelmetaal zoals onderdelen voor briefopeners of kandelaars met behulp van slijpmachines en de handmatige montage van deze elementen. Daarbij werden verschillende borstels gebruikt. Dit werk verrichtte betrokkene gedurende 5 dagen in de week gemiddeld 8 uur per dag inclusief 2 maal een pauze van 15 minuten en een middagpauze van 30 minuten. Hij verrichtte de werkzaamheden zittend en staand. Per dag werden tussen 350-500 elementen bewerkt. Daarnaast was betrokkene verantwoordelijk voor de zogenaamde validiteitcontrole: een visuele beoordeling of de elementen aan de kwaliteitscriteria voldeden. In de periode voordat betrokkene voor het eerst(-) klachten kreeg in het najaar van 1997, was er volgens hem sprake van onderbezetting. Meestal werkte(n
) er vier in plaats van zes personen en was er ook sprake van meer werk dan gewoonlijk doordat er onder andere veel medailles moesten worden gemaakt voor onder andere de Elfstedentocht van 4 januari 1997. Uit de RisicoInventarisatie en -Evaluatie van februari 1996 voor het onderdeel fysieke belasting zijn de knelpunten voor de slijp- en polijstafdeling: slecht zitmeubilair, gebogen en statisch(e
) werkhouding (nek/rug) en vaak fysiek zwaar werk. Voor de montage afdeling zijn het: gebogen en statische werkhouding, nekbelasting, onvoldoende beenruimte en verouderd meubilair. Op basis van de anamnese met betrokkene en op basis van de video’s en foto’s wordt het werk gekwalificeerd als sterk handmatig repeterend voor de bovenste ledematen inclusief kracht leveren. Het schuren en polijsten van een element vereist meerdere handelingen die in een tijdsperiode van seconden worden uitgevoerd. Deze werkzaamheden werden volgens betrokkene gedurende de gehele werkdag uitgevoerd.’Als factoren in het werk van [eiser], die risico vormden voor het ontstaan van aspecifieke armklachten, wezen onderzoekers op:
‘bewegingen van de elleboog en pols die meer dan tweemaal per minuut voorkomen(-) gedurende minimaal vier uur per dag’, ‘krachtsinspanning van meer dan 40 N met de spieren van de onderarm zoals met de handen knijpen of vasthouden van gereedschap’ en ‘combinatie van deze twee risicofactoren.’De
‘handarmtrillingen’zijn niet als risicofactor aangemerkt, omdat deze de grenswaarde niet zouden hebben overschreden. Op de vraag of het werk in overwegende mate de oorzaak van de aandoening is, antwoordden Sorgdrager en Kuijer:
‘Samenvattend, het werk als productiemedewerker is volgens ons niet in overwegende mate de oorzaak van de cervicobrachialgie. Het werk is (-) wel in overwegende mate de oorzaak van de aspecifieke klachten aan de rechterarm: er is sprake van een beroepsziekte.’De blijvende functionele invaliditeit werd gesteld op 3% van de gehele mens, te weten 2% vanwege de cervicobrachialgie en 1% voor het pijnsyndroom in de rechterarm. Ten slotte hebben de onderzoekers omtrent de prognose van het chronisch pijnsyndroom overwogen
‘dat een gunstig perspectief op arbeidsmogelijkheden en het afronden van de slepende juridische procedure in het algemeen gunstige voorwaarden zijn voor herstel’en dat
‘fysiotherapie gericht op gedoseerd activeren (-) verder (kan) bijdragen tot functioneel herstel.’
‘de videobeelden van het werk, de anamnese met betrokkene, de Risico-Inventarisatie en Evaluatie en de mededeling over de productie in het personeelsblad. (-) Er lijkt in ieder geval sprake te zijn geweest van de risicofactor ‘bewegingen van de elleboog en pols die meer dan tweemaal per minuut voorkomen(-) gedurende minimaal vier uur per dag.’Op een opmerking over de onbetrouwbaarheid van de FCE, reageerden onderzoekers:
‘Experts en betrokkene zijn niet goed in staat om fysieke beperkingen te kwantificeren alleen(op)
basis van observaties en gesprekken (-) Het is daarom zinvol voor het vaststellen van fysieke beperkingen om deze daadwerkelijk te meten. De validiteit van dergelijke testen is inderdaad afhankelijk van onder andere de inzet van betrokkene. Deze is beoordeeld met een 3 (gemiddeld) op een schaal van 1 (zeer laag) tot en met 5 (zeer hoog) (-). De resultaten van de FCE zijn daarom volgens ons wel bruikbaar in het vaststellen van de lichamelijke beperkingen bij betrokkene (-).’In reactie op een opmerking van medisch adviseur van Begeer en Reaal, [D], over de presentatie van [eiser] als
‘welhaast éénarmig’maar het ontbreken van
‘inactiviteitsatrofie’, reageerden onderzoekers uitsluitend met een
‘Mee eens.’Op een verwijzing naar het beloop van de klachten van [eiser] (geen klachtenreductie, maar eerder een langzame progressie na beëindiging van het werk) reageerden onderzoekers:
‘Bij het chronisch worden van klachten, spelen ook de initiële klachten een rol als noodzakelijke voorwaarde. Daarnaast zijn er in stand houdende factoren. Doordat betrokkene niet is hersteld, beschouwen we deze klachten als behorend tot dezelfde episode (-).’Op de kritiek van de zijde van Begeer en Reaal op de beoordeling van de validiteit van de FCE, waarbij werd benadrukt dat de inzet van [eiser] bij de onderdelen staan en zitten weliswaar goed was maar bij de meting van de belastbaarheid van handen en armen zeer te wensen overliet (zodat het berekende gemiddelde geen juist beeld van de betrouwbaarheid van de testgegevens oplevert), antwoordden onderzoekers:
‘Dank voor de gedegen analyse. De testleider heeft conform het protocol van de Ergo-kit de mogelijkheid om deze waarde naar boven af te ronden (-).’
3.De vordering en de standpunten van partijen
‘fijnmotorische handelingen in een normale frequentie’, waarbij
‘kracht zetten aanzienlijk minder’noodzakelijk was. Ten onrechte is geconcludeerd dat sprake was van RSI-risicofactoren in het werk van [eiser]. De arbeidsbelastbaarheid van [eiser], gemeten door de FCE, is door diens beperkte inzet bij testonderdelen die juist voor de beoordeling van de belastbaarheid van zijn rechterarm van belang zijn niet betrouwbaar. Omdat er geen sprake is van inactiviteitsatrofie, moet worden aangenomen dat de klachten worden overdreven en dat [eiser] het alleen doet vóorkomen dat hij zijn rechterarm en -hand nauwelijks kan gebruiken.