In deze zaak vorderde eiser, vertegenwoordigd door mr. J.B.Th. van 't Grunewold, terugbetaling van drie geldleningen aan gedaagden, die werden betwist op grond van verjaring. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, behandelde de zaak op 15 januari 2014. Eiser stelde dat de leningen, verstrekt op 2 december 2005, 7 januari 2006 en 23 januari 2006, niet waren terugbetaald. Gedaagden, vertegenwoordigd door mr. R.L. Beckers, voerden aan dat de vorderingen waren verjaard en dat de betalingen betrekking hadden op werkzaamheden voor de verbouwing van appartementen van eiser.
De rechtbank overwoog dat de verjaringstermijn van vijf jaar was begonnen op de dag na de opeisbaarheid van de leningen. Eiser had de leningen kunnen opeisen na de verstrekkingen, maar had dit niet tijdig gedaan. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiser waren verjaard, omdat hij niet binnen de gestelde termijn een nieuwe eis had ingesteld na een eerdere afwijzing van zijn vorderingen in een andere procedure. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van gedaagden, die op € 1.178,00 werden begroot.
De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van tijdige stuitingshandelingen in het kader van verjaring en de noodzaak voor eisers om hun vorderingen binnen de wettelijke termijnen in te stellen. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 15 januari 2014.