ECLI:NL:RBMNE:2014:778

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
16.659890-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling na gooien biljartbal naar politieagenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat de kans op fatale gevolgen van het gooien van een biljartbal niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank baseerde zich hierbij op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waarin werd gesteld dat het gooien van een biljartbal tegen het hoofd van iemand kneuzingen kan veroorzaken, maar dat de kans op ernstige of fatale complicaties niet aanmerkelijk is.

De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk gooien van een biljartbal naar twee politieagenten, terwijl zij als wijkagenten aan het werk waren. De rechtbank oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank kwam tot deze conclusie op basis van getuigenverklaringen en het feit dat de verdachte met veel kracht de biljartbal had gegooid, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.

De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 180 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd uitgevoerd. Daarnaast werden de benadeelde politieagenten, die zich als benadeelde partij hadden gevoegd, in hun vorderingen tot schadevergoeding toegewezen, elk voor een bedrag van € 200,-. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld tegen politieagenten en de impact daarvan op hun gevoel van veiligheid en de uitoefening van hun taken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659890-13(P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te[geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 16 januari 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.W.A. Offermanns, advocaat te Zeewolde.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.A. Banga en van de standpunten die door de raadsman van verdachte naar voren zijn gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 september 2013 te Zeewolde, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (terwijl hij/zij als wijkagent aan het werk was/waren) van het leven te beroven, met dat opzet met zeer veel kracht een biljartbal, althans een
dergelijk zwaar voorwerp, naar/in de richting van die [verbalisant 1] en/of[verbalisant 2] heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 september 2013 te Zeewolde, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (terwijl hij/zij als wijkagent aan het werk was/waren) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zeer veel kracht een biljartbal, althans een dergelijk zwaar voorwerp, naar/in de richting van die [verbalisant 1] en/of[verbalisant 2] heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 20 september 2013 te Zeewolde, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met zeer veel kracht een biljartbal, althans een dergelijk zwaar voorwerp, naar/in de richting van die [verbalisant 1] en/of[verbalisant 2] gegooid.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich afgevraagd of de biljartbal wel doelgericht naar de beide politiemensen is gegooid. Naar de mening van de verdediging is dat niet te bewijzen. Het staat evenmin vast dat het verdachte is geweest die de bal gegooid heeft. De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu de kans dat een van de beide politiemensen onder de gegeven omstandigheden door de biljartbal om het leven zou komen niet aanmerkelijk is te achten. De rechtbank baseert zich hiervoor met name op een zich in het dossier bevindende brief van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) aan de rechter-commissaris van 17 december 2013. In deze brief heeft het NFI de vraag beantwoord of er een aanmerkelijke kans is dat bij het gooien van een biljartbal tegen het hoofd van iemand fataal letsel kan ontstaan. Het NFI beantwoordt deze vraag door te stellen dat in een dergelijk geval kneuzingen van de huid en weke delen kan opleveren, waarbij mogelijk ook ernstige c.q. fatale complicaties mogelijk zijn. De kans op complicaties, aldus nog steeds het NFI, is niet op wetenschappelijke basis in kans-percentages uit te drukken wegens onbekende individuele en casusafhankelijke factoren. De rechtbank leidt uit deze beantwoording af dat er de kans dat iemand dodelijk geraakt wordt door het gooien van een biljartbal niet als aanmerkelijk te kwalificeren is. Verdachte zal dan ook van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert haar oordeel op de volgende bewijsmiddelen.
De aangifte van [verbalisant 2] [2] , voor zover inhoudende:
Ik ben als wijkagent werkzaam in Zeewolde, gemeente Zeewolde. Op vrijdag 20 september 2013, omstreeks 22.05 uur, was ik werkzaam in de horecatoezicht in Zeewolde, gemeente Zeewolde. Ik deed mijn dienst samen met[verbalisant 1]. Ik liep samen met mijn collega [verbalisant 1] in het centrum te Zeewolde. Wij liepen langs café [naam], gevestigd [adres] te Zeewolde.
Aldaar zagen wij op het terras staan: [verdachte] en zijn vader, eveneens geheten[A]. Wij raakten op dat moment in gesprek met hen.
Na een kort gesprekje wensten wij hun een fijne avond en liepen wij weg in de richting van het Kerkplein. Wij liepen hierbij met onze rug naar [naam] gekeerd. Wij liepen naast het pand van de ABN/AMRO bank toen ik ineens een zeer harde klap naast mij hoorde. Ik hoorde deze klap vlak naast mij op schouderhoogte. Ik hoorde dat de klap tegen het pand van de ABN/AMRO was. Ik schat de ruimte tussen mij en de inslag op het pand op ongeveer een (1) tot anderhalve (1,5) meter afstand. Ik zag meteen na de klap een voorwerp wegrollen vanaf het pand van de ABN/AMRO over het Kerkplein in de richting van restaurant[naam], welke is gevestigd aan de overzijde van het Kerkplein. Mijn collega [verbalisant 1] is naar het voorwerp gelopen en heeft het voorwerp opgepakt. Ik zag dat collega [verbalisant 1] naar mij toe kwam lopen en ik zag dat hij een biljartbal in zijn hand had. Ik weet hoe hard een biljartbal is en gezien de afstand die deze biljartbal had afgelegd, is hij met enorme kracht gegooid.
De aangifte van [verbalisant 1] [3] , voor zover inhoudende:
Op vrijdag 20 september 2013, omstreeks 22.05 uur, liep ik samen met mijn collega [verbalisant 2], in uniform gekleed in het centrum te Zeewolde. Wij liepen langs café [naam], gevestigd [adres] te Zeewolde.
Ik zag op liet terras van [naam] de voor mij ambtshalve bekende personen staan: [verdachte], zijn vader, eveneens geheten [A] en [B]. Na een kort praatje wensten [verbalisant 2] en ik hun een fijne avond en wij liepen vervolgens in de richting van liet Kerkplein. Onze rug was toen gekeerd naar [naam]
. Ik liep links naast mijn collega[verbalisant 2]. Wij liepen tussen het pand van de “oude’ bibliotheek en de ABN/AMRO bank toen ik ineens een zeer harde klap rechts naast mij hoorde. Ik hoorde deze klap vlak naast [verbalisant 2], ter hoogte van zijn schouder. Ik hoorde de klap tegen het pand van de ABN/AMRO. Ik schat de ruimte tussen mij en de klap op liet pand van de ABN/AMRO op ongeveer anderhalve (1,5) meter afstand.
Na de klap zag ik een voorwerp met zeer hoge snelheid wegrollen vanaf de ABN/AMRO over het Kerkplein. Ik zag dat liet voorwerp met zeer hoge snelheid over het Kerkplein rolde en ik zag en hoorde dat het voorwerp met een klap tot stilstand kwam tegen een plantenbak op het terras van het restaurant[naam]. Ik zag dat een persoon die net uit het restaurant[naam] kwam het ronde voorwerp oppakte. Ik liep naar deze persoon toe en deze persoon overhandigde het ronde voorwerp aan mij. Ik zag dat het ronde voorwerp een biljartbal was.
Ik weet hoe hard een biljartbal is en gezien de harde klap, de hoge snelheid en de afstand is hij met enorme kracht gegooid.
De verklaring van [getuige 1] [4] , voor zover inhoudende:
Op vrijdag 20 september 2013 zijn we richting het café [naam] gelopen. [naam] is gelegen aan de Kerkstraat te Zeewolde. Op een gegeven moment zag ik dat er politie in de straat liep. Ik kende een van de agenten als zijnde [verbalisant 2] mijn wijkagent. Vervolgens zag ik dat [verbalisant 2] samen met zijn andere collega met een groepje mannen ging praten. Dit groepje bestond uit drie mannen. Nadat de agenten waren uitgesproken met deze drie mannen zag ik dat deze agenten weg liepen in de richting van het Kerkplein. Ik zag dat ze ter hoogte liepen van de ABN-AMRO bank toen ik het volgende zag gebeuren. Ik zag dat de twee agenten gekomen waren bij het grondsproeiers op het Kerkplein tegenover de ABN-AMRO toen ik man 1 een zwaaibeweging met zijn rechterarm zag maken. Deze beweging zag ik als een gooibeweging. Heel even daarna hoorde ik een harde klap bij de ABN AMRO bank. Met heel even bedoel ik 1 a 2 seconden.
De verklaring van [getuige 2] [5] , voor zover inhoudende:
Op 20 september 2013 iets na tienen ‘s avonds was ik bij de [naam], een kroeg in Zeewolde. Ik heb man 2 zien gooien. Hij bracht een van zijn armen met kracht naar achteren. Ik denk dat het zijn rechterarm geweest moet zijn. Ik denk dat het zijn rechterarm was omdat ik goed zicht had op deze arm. De mannen stonden op dat moment heel dicht bij elkaar.
Op dat moment dacht ik dat het een steen was. Ik hoorde later dat er met een biljartbal gegooid was. Datgene wat hij gooide gaf een hele harde klap tegen de spiegelruit van de ABN AMRO. Ik zag dat daar op dat moment de politieagenten liepen.
Een proces-verbaal tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie [6] , opgemaakt door [verbalisant 3], hoofdagent van politie Flevoland, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 8 oktober 2013 confronteerde ik als getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [X], in het politiebureau aan de Strandweg 9 te Zeewolde, de getuige [getuige 1] met een fotoselectie van 11 personen.
Vervolgens vroeg ik aan de getuige:
“Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?
De getuige antwoordde: “In mijn getuigenverklaring spreek ik over man 1. De nummer 7 uit de selectie is de man 1 uit mijn verklaring.”
Ik observeerde de getuige terwijl deze naar de selectie keek. Ik nam daarbij het volgende waar: De getuige ging alle foto’s nauwkeurig af en wachtte totdat ik hem vroeg of er iemand tussen zat welke hij herkende. Daarbij antwoorde hij volstandig dat de man bij foto 7 de man 1 uit zijn getuigenverklaring is.
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mede, dat de foto van de
verdachte [verdachte] in de selectie plaats 7 had ingenomen.
Een proces-verbaal tonen selectie bij simultane fotobewijsconfrontatie [7] , opgemaakt door [verbalisant 4], hoofdagent van politie Flevoland, voor zover inhoudende:
Op dinsdag 8 oktober 2013 confronteerde ik als getuigenbegeleider op verzoek van de confrontatieleider [X], in het politiebureau aan de Strandweg 9 te Zeewolde, de getuige [getuige 2] met een fotoselectie van 11 personen.
Vervolgens vroeg ik aan de getuige: “Bevond de door u bedoelde persoon zich in de selectie?”
De getuige antwoordde: “Ja, persoon nummer 11.”
Na afloop van de confrontatie deelde de confrontatieleider mij mede, dat de foto van de verdachte [verdachte] in de selectie plaats 11 had ingenomen.
Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is geweest die de biljartbal met veel kracht naar beide politiemensen heeft gegooid. De getuigen[getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden gezien dat een man iets gooide, dan wel een gooiende beweging maakte, en beiden hoorden kort daarna een klap in de buurt van de plaats waar beide politiemensen liepen. Beide getuigen hebben verdachte van een foto herkend als degene die gooide, dan wel een gooiende beweging maakte.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de biljartbal doelgericht naar de beide politiemensen is gegooid. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende. Verdachte stond bij de uitgang van [naam], welke plaats, zoals te zien is op de foto op pagina 156 van het dossier, slechts uitziet op het verlengde van de looprichting van beide politiemensen. Op de foto op pagina 160 is te zien welke baan de bal moet hebben gemaakt. Daarop is ook te zien dat de bal (met een zeer harde klap, zoals aangever[verbalisant 2] heeft verklaard) vlak naast aangevers is terechtgekomen tegen het gebouw waar zij langs liepen, nadat deze een afstand van 28 meter heeft afgelegd. Hierna heeft de bal nog eens een afstand van 58 meter afgelegd, alvorens deze tot stilstand kwam tegen een muurtje. Op genoemd gebouw is geen spoor gevonden, dat de plaats zou kunnen aanduiden waar de bal het gebouw geraakt heeft. Uit voornoemde afstanden, die de bal afgelegd heeft en uit de verklaringen van [verbalisant 1] en[verbalisant 2] dat zij de klap waarmee de bal het gebouw raakte op schouderhoogte waarnamen leidt de rechtbank echter af dat verdachte de biljartbal vanaf armhoogte in een lijn min of meer evenwijdig aan het maaiveld gegooid heeft. . De rechtbank komt tot de slotsom dat verdachte de biljartbal welbewust en met zeer veel kracht in de richting van [verbalisant 1] en[verbalisant 2] heeft gegooid.
Daardoor heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat een van de genoemde politiemensen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank verwijst voor de aard van dat letsel nog naar de hiervoor reeds geciteerde brief van het NFI. Kneuzingen van de hoofdhuid en de daaronder gelegen weke delen kunnen immers zeer wel zwaar lichamelijk letsel doen ontstaan, zo leidt de rechtbank uit de brief van het NFI af.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair
hij op 20 september 2013 te Zeewolde ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (terwijl zij als wijkagent aan het werk waren) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zeer veel kracht een biljartbal naar/in de richting van die [verbalisant 1] en[verbalisant 2] heeft gegooid, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op: Poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich over een op te leggen straf niet uitgelaten.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft geprobeerd één of twee politiemensen, die bezig waren met hun werkzaamheden, met een biljartbal te raken. Indien zijn poging zou zijn geslaagd had dit ernstige gevolgen voor één of beide politiemensen kunnen hebben. Het aanwenden van geweld tegen de politie acht de rechtbank uit den boze. Net alleen belemmert dat geweld de politie in haar taakuitoefening, maar het tast ook haar gezag aan. Daarnaast heeft verdachte bij de betrokken politieambtenaren gevoelens van onveiligheid en onzekerheid, in het bijzonder in de uitoefening van hun politiewerkzaamheden, teweeggebracht.”
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Zij acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 7 oktober 2013.

9.DE BENADEELDE PARTIJEN

Voor aanvang van de terechtzitting hebben [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door ieder van de benadeelde partijen begroot op een bedrag van € 200,-.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vorderingen, indien het feit bewezen verklaard wordt, kunnen worden toegewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partijen [verbalisant 1] en[verbalisant 2] rechtstreeks schade hebben geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van elk € 200,-, vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil.
De vorderingen van de benadeelde partijen, die in die vordering ontvankelijk zijn, zijn in dier voege toewijsbaar.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partijen zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partijen.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
werkstrafvoor de duur van
180 uren;
- beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren werkstraf per dag;
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[verbalisant 1], domicilie kiezende te Lelystad, van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 september 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,- ten behoeve van het slachtoffer [verbalisant 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2], domicilie kiezende te Lelystad, van een bedrag van € 200,- (zegge: tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 20 september 2013, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 200,- ten behoeve van het slachtoffer[verbalisant 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 4 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Blomsma, voorzitter, mrs. C.A. de Beaufort en K.G. van de Streek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Ruitenbeek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013070397, doorgenummerd 1 tot en met 226.
2.Pagina 23 en 24.
3.Pagina 25 en 26.
4.Pagina 69-71.
5.Pagina 75-77.
6.Pagina 131 en 132.
7.Pagina 149 en 150.