In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat de kans op fatale gevolgen van het gooien van een biljartbal niet aannemelijk werd geacht. De rechtbank baseerde zich hierbij op een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), waarin werd gesteld dat het gooien van een biljartbal tegen het hoofd van iemand kneuzingen kan veroorzaken, maar dat de kans op ernstige of fatale complicaties niet aanmerkelijk is.
De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk gooien van een biljartbal naar twee politieagenten, terwijl zij als wijkagenten aan het werk waren. De rechtbank oordeelde dat het subsidiair ten laste gelegde, namelijk poging tot zware mishandeling, wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank kwam tot deze conclusie op basis van getuigenverklaringen en het feit dat de verdachte met veel kracht de biljartbal had gegooid, wat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht.
De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 180 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd uitgevoerd. Daarnaast werden de benadeelde politieagenten, die zich als benadeelde partij hadden gevoegd, in hun vorderingen tot schadevergoeding toegewezen, elk voor een bedrag van € 200,-. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld tegen politieagenten en de impact daarvan op hun gevoel van veiligheid en de uitoefening van hun taken.