ECLI:NL:RBMNE:2014:7655

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2016
Zaaknummer
C/16/368929 / HL ZA 14-149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voeging van zaken met betrekking tot overeenkomst van geldlening in de familiesfeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 augustus 2014 een tussenbeschikking gewezen in een incident betreffende de voeging van twee rechtszaken. De eiseres in de hoofdzaak, die tevens verweerster in het incident is, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden in de hoofdzaak, die ook eisers in het incident zijn. De gedaagden vorderden dat de hoofdzaak zou worden gevoegd met een andere aanhangige zaak, omdat beide procedures zouden zijn verknocht door onderliggende familiebanden en een vergelijkbaar feitencomplex. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de zaken onvoldoende verknocht zijn in de zin van de artikelen 220 en 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen in beide procedures tot terugbetaling van verstrekte leningen betrekking hebben op verschillende rechtsvragen en dat de aard van de leningen en de hoedanigheid van de partijen wezenlijk verschillen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een zodanige samenhang dat een gezamenlijke behandeling van de procedures bevorderlijk zou zijn voor een goede rechtspleging. De incidentele vordering tot voeging is afgewezen, en de gedaagden in het incident zijn veroordeeld in de proceskosten. De zaak is vervolgens op 24 september 2014 weer op de rol gezet voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/368929 / HL ZA 14-149
Vonnis in incident van 13 augustus 2014
in de zaak van
[eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. N.Ch. Ellens te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1 in de hoofdzaak/eiser sub 1 in het incident] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2 in de hoofdzaak/eiseres sub 2 in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. S.I.P. Schouten te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] en [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele conclusie tot voeging
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] vorderen dat de hoofdzaak wordt gevoegd met de bij deze rechtbank aanhangige zaak met het zaaknummer / rolnummer 368924 / HL ZA 14-148. [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
In de procedure met het zaaknummer 368924 is [bedrijf 1] B.V. (hierna [bedrijf 1] ) de eisende partij. [bedrijf 1] is de holdingmaatschappij van de heer [A] (hierna aangeduid als [A] ). [A] is de echtgenoot van [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] . [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] is de dochter van [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] In de procedure met het zaaknummer 368929 is [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] de eisende partij. Beide procedures zijn ingesteld tegen [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident]
2.3.
[gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] menen dat, gelet op de onderliggende familiebanden en de onderbouwing van de vorderingen in beide procedures met (gedeeltelijk) hetzelfde feitencomplex, beide procedures gevoegd behandeld zouden moeten worden. De zaken zijn zodanig met elkaar verknocht dat een gevoegde behandeling bevorderlijk is voor een goede rechtspleging.
2.4.
Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere, dan wel daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
2.5.
De rechtbank volgt [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] in haar verweer dat beide procedures onvoldoende verknocht zijn in de zin van de artikelen 220 en 222 Rv.
2.6.
In de procedure met zaaknummer 368924 heeft [bedrijf 1] primair gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] de schulden aan [bedrijf 1] gezamenlijk en hoofdelijk hebben overgenomen en hen te veroordelen tot terugbetaling van de geldleningen. Subsidiair heeft [bedrijf 1] gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] als voormalig bestuurders van [bedrijf 2] B.V. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [bedrijf 1] en hen te veroordelen tot vergoeding van schade.
2.7.
In de procedure met zaaknummer 368929 heeft [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] terugbetaling gevorderd van door haar in privé verstrekte leningen aan [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in privé.
2.8.
In de kern komt het in beide zaken neer op vorderingen tot terugbetaling van verstrekte leningen. De aard van de leningen en de hoedanigheid van de partijen verschilt echter wezenlijk.
2.8.1.
Hoewel in de eerstgenoemde procedure op de achtergrond de familierelatie wellicht een rol speelt, is deze procedure toch voornamelijk zakelijk van karakter: de vordering is ingesteld door een onderneming en betreft zakelijke leningen, verstrekt aan de onderneming van [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] De vordering is desondanks ingesteld tegen [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in persoon omdat zij de schulden van hun holdingmaatschappij (aan wie de leningen waren verstrekt) zouden hebben overgenomen of omdat hen persoonlijk te verwijten zou zijn dat de holdingmaatschappij niet in staat is gebleken de leningen terug te betalen en [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] daardoor aansprakelijk zijn geworden voor de terugbetaling van de verstrekte leningen.
2.8.2.
De tweede procedure betreft een privé-kwestie, waarbij het gaat om een in privé verstrekte lening voor privé-doeleinden.
2.9.
Voor zover het feitencomplex op basis waarvan de onderscheidenlijke vorderingen gegrond zijn al een overlap toont, is deze slechts heel beperkt. De gestelde leningen waarvan terugbetaling wordt gevorderd in beide procedures staan, zoals ook volgt uit hetgeen hierboven is overwogen, volledig los van elkaar. In beide procedures worden ook uiteenlopende rechtsvragen voorgelegd. In de eerste procedure moet de vraag beantwoord worden of er sprake is van schuldoverneming dan wel onrechtmatig handelen door [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] , waar het in de tweede procedure enkel gaat over de gehoudenheid van [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] tot terugbetaling van een door [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] gestelde door haar aan [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] verstrekte geldlening. Er is gelet op het voorgaande geen sprake van een zodanige samenhang dat consistentie van de uitspraken wenselijk is. Gelet op de aard van de in de beide procedures opgeworpen rechtsvragen en het daaraan verbonden verschil in complexiteit en overzichtelijkheid ligt het niet voor de hand dat de proces-economie bevorderd zou worden door deze twee procedures gevoegd te behandelen.
2.10.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.11.
[gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst het gevorderde af,
3.2.
veroordeelt [gedaagden in de hoofdzaak/eisers in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres in de hoofdzaak/verweerster in het incident] tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
24 september 2014voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.E. The-Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014.