4.3Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1 en feit 2
Verbalisanten observeren op 25 oktober 2013 hostel “[hostel]” in de wijk [wijk] in [woonplaats] met het doel overlast tegen te gaan van drugsgebruikers en/of dealers in het gebied rondom het hostel.
Op vrijdag 25 oktober 2013 ziet verbalisant [verbalisant ] twee bewoners van het hostel “[hostel]” lopen, te weten [A] (hierna te noemen: [A]) en [B] (hierna te noemen: [B]), op de parkeerplaats van het hostel. Omstreeks 12.55 uur komt er een zwarte Kia Rio de [straat] op rijden. Er bevindt zich één persoon als bestuurder in de Kia. De Kia parkeert voor het hostel. De bewoners [A] en [B] lopen direct naar de Kia. [B] stapt in als bijrijder en [A] stapt achterin. De bestuurder, [A] en [B] blijven 30 tot 45 seconden in de auto zitten. Daarna stappen [A], [B] en de bestuurder uit de Kia en lopen het hostel binnen.
Om 13.10 uur komt [getuige] (hierna ook te noemen: [getuige]), een andere bewoner van het hostel, de parkeerplaats op rijden. Op dat moment verlaat de bestuurder van de Kia het hostel. De bestuurder stapt in de Kia en opent zijn portierraam. De bestuurder neemt iets wat lijkt op een opgevouwen bankbiljet aan van [getuige] en [getuige] ontvangt iets van de bestuurder. [getuige] gaat vervolgens het hostel binnen en de bestuurder in de zwarte Kia rijdt weg. Om 13.15 uur hoort verbalisant [verbalisant ] dat de bestuurder van de zwarte Kia is aangehouden.
De bestuurder van de zwarte Kia legitimeert zich als [verdachte]. In zijn kleding worden bankbiljetten aangetroffen met verschillende waardes.
Tijdens de insluitingsfouillering op het politiebureau rent verdachte weg. Verbalisant rent er achteraan en ziet dat verdachte een zwaaiende beweging maakt met zijn arm. Vervolgens vallen er een aantal goederen op de grond. Op de grond van de cellengang liggen een boterhamzakje met een witte substantie en een zwart etuitje met 51 kleine groen gekleurde bolletjes met daarin een bruinkleurige substantie. Ook zitten er twee kleinere plastic zakjes met een witte substantie in het etui.
De inhoud van de 51 bolletjes, de bruine substantie, wordt positief getest op 3,96 gram heroïne en de inhoud van het boterhamzakje en de 2 bolletjes met een witte substantie wordt positief getest op 10,77 gram heroïne.
[getuige] heeft verklaard dat hij vandaag (de rechtbank begrijpt: op 25 oktober 2013) harddrugs heeft gekocht. Hij kwam omstreeks 13.00 uur aanrijden bij het hostel op de [straat]. Hij zag een voor hem bekende jongen in zijn auto op de parkeerplaats, van wie hij een aantal keren harddrugs heeft gekocht. [getuige] noemt de jongen “De Dikke”. Deze jongen handelt in harddrugs en meerdere bewoners van het hostel kopen drugs bij hem. De afgelopen twee maanden heeft [getuige] vier tot vijf keer van Dikke gekocht.
In het reclasseringsrapport betreffende verdachte d.d. 3 januari 2014 staat dat verdachte aan de reclasseringsmedewerker heeft bekend dat hij drugs dealt en het, veelal op straat, verkoopt in de buurt van een hostel voor drugsverslaafden.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van getuige [getuige] niet gebruikt mag worden voor het bewijs en heeft daarbij verwezen naar het Vidgen-arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen reeds blijkt dat de verklaring van [getuige] niet op zichzelf staat en dus niet uitsluitend en in beslissende mate (“sole and decisive”) het belastende bewijs tegen verdachte vormt. Het verweer van de raadsman wordt reeds om die reden verworpen. De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige], zoals afgelegd bij de politie, geloofwaardiger, nu de getuige daar is gehoord op een tijdstip ongeveer 2 uur na de drugstransactie.
De rechtbank merkt daarbij ten overvloede nog op dat het reclasseringsrapport als een ander geschrift, als bedoeld in artikel 344 Wetboek van Strafvordering, wordt beschouwd en enkel geldt in samenhang met de inhoud van een of meer andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat het, gelezen in samenhang met het dossier, duidelijk is dat dit feit doelt op de cocaïne en heroïne die verdachte op het moment van zijn aanhouding voorhanden had. De officier van justitie heeft dit ook bevestigd op de terechtzitting. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de genoemde hoeveelheden cocaïne en heroïne voorhanden heeft gehad en zal de overige handelingen uitstrepen uit de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat verdachte is aangehouden in het bezit van een handelshoeveelheid harddrugs, dat door een verbalisant een daadwerkelijke drugstransactie is waargenomen, dat een getuige heeft verklaard dat hij al twee maanden cocaïne koopt bij verdachte en dat verdachte zelf aan een reclasseringsmedewerker heeft bekend te hebben gehandeld in harddrugs. Gelet op al deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde periode heroïne en cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd.