Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding van 28 april 2014 met 5 producties
- het faxbericht van 7 mei 2014 van [eiser] met 1 productie
- de akte aanvulling eis van 9 mei 2014 van [eiser]
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
- Er is door twee partijen tegen jou al aangifte gedaan wegens oplichting;
- Je hebt grote schulden en hebt vanaf het begin de huur van je kantoor nog niet betaald;
- Je leent geld van mensen zonder ze terug te betalen;
- Je leeft een losbandig leven en je gaat met vrouwelijke cliënten naar bed, ook in mijn project;
- Je bent een “swinger”
- Je bent betrokken bij wietplantages
3.Het geschil
4.De beoordeling
Algemeen
allein productie 5 vermelde personen komt niet voor toewijzing in aanmerking. In de onderhavige procedure is alleen ten aanzien van de heren [F] ( [bedrijf 5] ), [A] ( [bedrijf 3] ) en [makelaarskantoor 2] voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] zich onrechtmatig heeft uitgelaten over [eiser] . [gedaagde] heeft in dat verband nog wel gesteld reeds een brief ter verontschuldiging te hebben gestuurd aan de heer [A] . Dit wordt door [eiser] echter bij gebrek aan wetenschap betwist. Of deze brief al dan niet is ontvangen door [A] is niet komen vast te staan. Aangezien de onderhavige procedure zich niet leent voor nadere bewijslevering zal er voorshands van worden uitgegaan dat de brief van [gedaagde] niet door [A] is ontvangen. Gelet op deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat [gedaagde] gehouden is een (nieuwe) rectificatie aan [A] te doen toekomen. Voor wat betreft de overige in productie 5 genoemde e-mailadressen overweegt de voorzieningenrechter dat, los van de vraag of hetgeen [gedaagde] jegens hen heeft medegedeeld onrechtmatig is, [eiser] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard deze berichten uit 2012 en 2013 te hebben overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] vanaf begin 2014 (op grote schaal) in Lelystad onjuiste mededelingen over hem verspreidt en daarmee zijn bedoeld ter staving van het onder I. gevorderde. Maar ook indien het wel de bedoeling van [eiser] is geweest om de betreffende e-mailberichten ten grondslag te leggen aan het onder II. gevorderde, komt dit niet voor toewijzing in aanmerking vanwege een gebrek aan spoedeisend belang. Het staat [eiser] evenwel vrij om onderhavig vonnis aan zijn relaties te doen toekomen. Aangezien de voorzieningenrechter te allen tijde tot toewijzing van het mindere kan overgaan, zal de vordering onder II. alleen worden toegewezen ten aanzien van de heer [F] , de heer [A] en [makelaarskantoor 2] .