ECLI:NL:RBMNE:2014:7581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
3205559 ME VERZ 14-143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake vervanging hydrofoorinstallatie door VVE

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, heeft de kantonrechter op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een bewoner en de Vereniging van Eigenaren (VVE) over de vervanging van een hydrofoorinstallatie. De VVE had op 9 april 2014 besloten de hydrofoorinstallatie te vervangen, maar de bewoner verzocht de kantonrechter om dit besluit te vernietigen en te schorsen tot er onherroepelijk op zijn verzoek was beslist. De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de bewoner, de ingediende stukken en de pleitnotities van beide partijen tijdens de mondelinge behandeling op 17 juli 2014.

De kantonrechter constateerde dat de hydrofoorinstallatie 14 jaar oud was en dat er sprake was van capaciteitsverlies door slijtage. De bewoner stelde dat de installatie nog goed functioneerde en dat vervanging niet noodzakelijk was. De VVE daarentegen voerde aan dat er klachten waren over de waterdruk en dat de vervangende installatie energiezuiniger zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat de VVE beoordelingsruimte had bij het bepalen van het moment van vervanging en dat het besluit om nu tot vervanging over te gaan niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid.

De kantonrechter wees het verzoek van de bewoner af en veroordeelde hem in de proceskosten. De behandeling van het verzoek van 8 mei 2014 werd voortgezet op 28 augustus 2014. Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een VVE bij het onderhoud van gemeenschappelijke voorzieningen en de ruimte die zij heeft om preventieve maatregelen te nemen, zelfs als de huidige installatie nog functioneert.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 3205559 ME VERZ 14-143

Tussenbeschikking van 18 juli 2014

inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: C.W.G. Janssen,
tegen:
de vereniging
[verweerder] )
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de VVE,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.M.S. Salomons van B&D Business Solutions B.V.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
- het inleidend verzoekschrift gedateerd 8 mei 2014 met producties, dat blijkens het
daarop geplaatste ontvangststempel is ingekomen ter griffie in de zittingsplaats Almere op
8 mei 2014;
- de brief namens [verzoeker] van 14 juli 2014 waarin hij verzoekt het besluit van
9 april 2014 om de hydrofoor te vervangen, in een voor 21 juli 2014 te geven
tussenbeslissing te schorsen;
- de stukken, toegezonden door mr. Salomons bij brief van 16 juli 2014;
- de pleitnotities van [verzoeker] en de VVE met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek van 14 juli 2014 is gehouden op
17 juli 2014, alwaar zijn verschenen [verzoeker] , bijgestaan door mevrouw Janssen
voornoemd, namens de VVE mr. Salomons voornoemd en verder de belanghebbenden
[belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] , [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] .

2.Het verzoek om een tussen beslissing en de beoordeling

2.1.
De VVE heeft op 9 april 2014 besloten de hydrofoorinstallatie te vervangen [verzoeker]
heeft onder meer verzocht dit besluit te vernietigen en te schorsen tot onherroepelijk op
het verzoek is beslist. Naar aanleiding van een aankondiging dat het drinkwater in het
appartementencomplex op 21 juli 2014 tussen circa 09:00 en 15:00 uur zal zijn afgesloten
wegens deze vervanging, heeft [verzoeker] verzocht het besluit voor 21 juli 2014 te schorsen.
De VVE is niet bereid de tenuitvoerlegging van het besluit tot vervanging van de hydrofoor
te schorsen tot de reguliere mondelinge behandeling van het verzoekschrift van
8 mei 2014 op 28 augustus 2014.
2.2.
De kantonrechter constateert dat niet in geschil is dat de hydrofoorinstallatie 14 jaar
oud is, dat er sprake is van (20%) capaciteitsverlies ten gevolge van slijtage van pompen, dat
er storingen zijn geweest en dat de hydrofoorinstallatie op enig niet al te ver in de toekomst
gelegen moment vervangen zal moeten worden. Het geschil is of vervanging nu al moet
plaatsvinden. Hoewel (ook) [verzoeker] in 2013 voor vervanging wanneer dat nodig is, heeft
gestemd, stelt hij dat vervanging op dit moment nog niet nodig is omdat de installatie nog
goed (genoeg) werkt; volgens hem kan gewacht worden tot een van de twee pompen het
begeeft, omdat de andere pomp dan nog voor genoeg druk kan zorgen. In geschil is of de
installatie na inregeling in december 2013 goed heeft gewerkt, zoals [verzoeker] stelt, of met
drukschommelingen, zoals door de VVE is gesteld. Zijdens de VVE is gesteld dat er ook in
2014 door appartementseigenaren melding is gedaan van problemen met de waterdruk. De
VVE voert aan dat in 2014 in overgrote meerderheid is besloten nu tot vervanging over te
gaan.
2.3.
De kantonrechter stelt vast, dat het volgens [verzoeker] om een investering gaat van
ongeveer € 7.300,-uitgaande van een afschrijving in 14 jaar, gaat het om een financieel
belang van € 521,43 per jaar, te verdelen over 32 eigenaren, dus per eigenaar € 16,29.
Bovendien is er gereserveerd voor vervanging van de Hydrofoor, volgens door [verzoeker]
overgelegde cijfers per eind 2013 € 6.435,-. Verder blijkt uit die gegevens, dat er jaarlijks
€ 492,-wordt toegevoegd aan de reservering voor groot onderhoud aan en vervanging van de
hydrofoor (per eigenaar € 15,38). Het financiële belang van [verzoeker] bij deze investering is
dus zeer klein. Daar komt bij dat niet is betwist dat de vervangende installatie
energiezuiniger is, waardoor de jaarlijkse energiekosten zullen afnemen.
2.4.
De kantonrechter constateert, dat [verzoeker] niet heeft weersproken dat de bestaande
hydrofoorinstallatie is afgeschreven. Dit hoeft niet te betekenen dat meteen tot vervanging
moet worden overgegaan. Met name hoeft dat niet als de afgeschreven installatie het nog
doet. Maar niet in geschil is dat de capaciteit is teruggelopen. Dat proces zal doorgaan. Er
komt een moment dat vervanging onvermijdelijk is.
2.5.
Dat vervanging thans nog niet onvermijdelijk is omdat de hydrofoor nog niet stuk is,
brengt niet mee dat de VVE in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid om nu tot
vervanging te besluiten. De VVE heeft immers enige beoordelingsruimte bij de bepaling van
het moment waarop tot vervanging over wordt gegaan. Het begrip 'noodzakelijk' hoeft niet
per se gelijk gesteld te worden met 'onherstelbaar of economisch niet reparabel kapot'.
Van de VVE kan niet verlangd worden dat zij zonder meer wacht tot de hydrofoorinstallatie
of een van de twee pompen ervan kapot is gegaan. Dan lopen bewoners van appartementen
op de hogere verdiepingen immers een groter risico op water met een te lage druk. Daar
behoeft een vereniging van eigenaars het niet op aan te laten komen. Een vereniging van
eigenaars heeft verder binnen door de redelijkheid en billijkheid bepaalde grenzen de ruimte
om apparatuur die is afgeschreven en door slijtage capaciteitsverlies vertoont, preventief te
vervangen. Die ruimte wordt groter als er klachten zijn over de waterdruk, die met name in
de appartementen op de hogere verdiepingen door de hydrofoor op peil gehouden moet
worden. Als voor vervanging bijna voldoende is gereserveerd en door vervanging de
energielasten zullen dalen, wordt die ruimte alleen maar groter. In het licht hiervan geeft
hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het besluit
van de VVE in 2014 tot vervanging over te gaan in strijd met de redelijkheid en billijkheid
die door artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek worden geëist, is genomen.
2.6.
Subsidiair heeft [verzoeker] aangevoerd dat de bestuurder meerdere offertes aan de
algemene vergadering had moeten voorleggen en dat een offerte van een andere leverancier
goedkoper is en andere voordelen zou hebben. Deze argumenten geven geen grond om thans
in te grijpen. Het financiële verschil is niet al te groot (€1.270,-; per appartementseigenaar
€2,83 per jaar bij afschrijving in 14 jaar). Vergelijkbare gegevens over energieverbruik zijn
er niet. Redelijkheid en billijkheid verplicht niet tot de prijstechnisch laagste offerte. Volgens
een door [verzoeker] overgelegd e-mailbericht van een materiedeskundige (gemachtigde
van een) bewoner zijn beide merken kwalitatief gelijk en uiterst betrouwbaar. Niet in geschil is
dat de VVE op 16 april 2014, voordat [verzoeker] zijn verzoek heeft gedaan (of op 5 mei 2014
had aangekondigd aan de VVE), opdracht aan haar leverancier heeft gegeven en daardoor
aan de overeenkomst met die leverancier is gebonden.
2.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd, thans
onvoldoende aanleiding geeft om het besluit te schorsen. Daarom zal het verzoek van
14 juli 2014 worden afgewezen.
2.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [verzoeker] in de proceskosten van de
behandeling van het verzoek van 14 juli 2014 worden veroordeeld. Dat de VVE een
rechtsbijstandsverzekering heeft, geeft geen grond daar van af te zien.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst het verzoek van 14 juli 2014 af;
3.2.
verstaat dat de behandeling van het verzoek van 8 mei 2014 wordt voortgezet op
28 augustus 2014;
3.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van de behandeling van het tussenverzoek, aan de
zijde van de VVE vastgesteld op € 200,00 voor salaris gemachtigde.
Deze tussenbeschikking is gegeven door mr. A.W.M. van Hoof, kantonrechter, en in het
openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.