ECLI:NL:RBMNE:2014:7568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
2867141 AC EXPL 14-1136 LHJ/1064
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van betalingsverplichtingen door appartementseigenaar aan Vereniging van Eigenaars

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Civiel recht, op 31 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaars De Nieuwe Hof II te Amersfoort (hierna: VvE) en [gedaagde], de eigenaresse van twee appartementsrechten. De VvE vorderde betaling van achterstallige maandelijkse bijdragen aan de VvE, die door [gedaagde] niet tijdig en volledig waren voldaan. De vordering omvatte een bedrag van € 2.439,18, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voerde verweer en stelde dat de VvE niet ontvankelijk was in haar vordering, onder andere omdat de dagvaarding niet ook tegen haar echtgenoot was uitgebracht en omdat de VvE geen relevante stukken had overgelegd.

De kantonrechter oordeelde dat de VvE ontvankelijk was in haar vordering, ondanks de bezwaren van [gedaagde]. De rechter stelde vast dat [gedaagde] als appartementseigenaresse van rechtswege lid was van de VvE en dat haar betalingsverplichtingen onlosmakelijk verbonden zijn met het eigendom van de appartementsrechten. De kantonrechter verwierp de argumenten van [gedaagde] dat de VvE niet bevoegd was om te procederen en dat de VvE niet had voldaan aan haar verplichtingen om begrotingen en jaarverslagen vast te stellen.

Uiteindelijk werd de vordering van de VvE toegewezen, met uitzondering van een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, die niet aan de wettelijke eisen voldeden. [gedaagde] werd veroordeeld tot betaling van € 2.366,78 aan de VvE, met wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten, die op € 991,15 werden begroot. De uitspraak werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 2867141 AC EXPL 14-1136 LHJ/1064
Vonnis van 31 december 2014
inzake
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging
Vereniging van Eigenaars De Nieuwe Hof II te Amersfoort,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen de VvE,
eisende partij,
gemachtigde: mr. N.L.J.M. Rijssenbeek,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: [naam] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 augustus 2014
  • de akte houdende producties vermeerdering van eis van de VvE
  • de akte houdende producties van [gedaagde]
  • het proces-verbaal van pleidooi van 6 november 2014
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaresse van een tweetal appartementsrechten, staande en gelegen aan het [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente Amersfoort sectie [nummer] en sectie [nummer] .
2.2.
[gedaagde] is als appartementseigenaresse van rechtswege lid van de VvE.

3.Het geschil

3.1.
De VvE vordert, na vermeerdering van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan de VvE te voldoen € 2.439,18 (bestaande uit
€ 2.252,79 aan hoofdsom, € 7,79 aan wettelijke rente tot 4 maart 2014 en € 178,60 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 991,85 vanaf de datum van dagvaarding (4 maart 2014), de wettelijke rente over een bedrag van € 422,91 vanaf 21 mei 2014 en de wettelijke rente over een bedrag van € 875,82 vanaf 6 november 2014 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de (werkelijke) proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt de VvE – kort weergegeven – dat [gedaagde] ondanks aanmaning in gebreke is gebleven met tijdige en volledige betaling van de maandelijks aan de VvE verschuldigde voorschotbijdrage in de kosten van beheer en onderhoud van het appartementencomplex vanaf juli 2013 tot en met november 2014.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Zij stelt – samengevat weergegeven – dat:
  • de VvE ten onrechte de dagvaarding niet ook tegen de heer [naam] , de echtgenoot van [gedaagde] , heeft uitgebracht;
  • de VvE de stukken waarop zij zich beroept niet heeft overgelegd;
  • de VvE geen machtiging heeft overgelegd waaruit de bevoegdheid van het bestuur van de VvE tot procederen blijkt;
  • de VvE in strijd met het bepaalde in artikel 2:48 BW, het splitsingsreglement en de statuten al jaren geen begrotingen, jaarverslagen en exploitatierekeningen vaststelt en ter goedkeuring voorlegt, geen kascommissie en accountant benoemt, zodat het niet mogelijk is om vast te stellen wat er met de betaalde voorschotbijdragen is gebeurd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] stelt allereerst dat de VvE niet ontvankelijk is in haar vordering omdat de dagvaarding niet ook tegen haar echtgenoot (en gemachtigde) de heer [naam] is uitgebracht met wie zij in gemeenschap van goederen is gehuwd. Nu uit het door de VvE overgelegde kadastrale uittreksel blijkt dat slechts [gedaagde] als eigenaar van de appartementsrechten wordt vermeld en op grond van artikel 5:125 BW (in elk geval) de appartementseigenaar lid is van de vereniging van eigenaars, is de VvE ontvankelijk in haar vordering jegens [gedaagde] . Dat de heer [naam] niet ook gedagvaard is, wat daar overigens ook van zij, maakt niet dat de VvE niet kan worden ontvangen in haar vorderingen jegens [gedaagde] . Dit verweer faalt derhalve.
4.2.
[gedaagde] stelt ten tweede dat de VvE niet ontvankelijk is in haar vordering omdat zij de stukken die aan haar vordering ten grondslag liggen niet bij dagvaarding heeft overgelegd. Dienaangaande overweegt de kantonrechter dat de voorschotbijdragen die thans worden gevorderd de maanden juli tot en met december 2013 en de maanden januari tot en met november 2014 betreffen. Onbetwist is dat de hoogte van die voorschotbijdragen is gebaseerd op de voor die jaren vastgestelde begrotingen, hetgeen weer volgt uit de notulen van de algemene ledenvergadering waarin deze respectieve begrotingen zijn vastgesteld. Niet in geschil is dat [gedaagde] over deze notulen beschikt en met de inhoud ervan bekend is. [gedaagde] heeft de notulen van de algemene ledenvergadering van 28 november 2013 zelf in het geding gebracht. Uit deze notulen blijkt dat de begroting voor 2014 is aangenomen. [gedaagde] betwist weliswaar dat uit de tijdens de algemene ledenvergadering gehouden stemming over die begroting volgt dat een meerderheid vóór de begroting heeft gestemd, maar nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] het besluit tot aanneming/vaststelling van de begroting 2014 - om die reden - in rechte succesvol heeft bestreden, staat dit besluit vast. Dit betekent dat ook de grondslag van de vordering ten aanzien van de voorschotbijdragen in 2014 vastligt en dat [gedaagde] hiermee bovendien bekend is. Voor de volledigheid had van de VvE wellicht verwacht mogen worden dat zij deze notulen zelf bij dagvaarding had overgelegd, maar [gedaagde] is, gelet op het bovenstaande, niet in haar belangen geschaad doordat de VvE dit niet heeft gedaan. Ter zitting is verder gebleken dat de begroting voor 2013 (waaruit de voorschotbijdragen voor de maanden juli tot en met december 2013 volgt) dezelfde is als de begroting voor 2012. Ook deze begroting is bij [gedaagde] bekend. Sterker nog, bij vonnis van 18 september 2013 is [gedaagde] reeds veroordeeld tot betaling van (onder andere) de voorschotbijdragen over de maanden januari tot en met juni 2013, welk voorschotbedrag hetzelfde is als voor de maanden juli tot en met december 2013. [gedaagde] was dus ook bekend met de onderbouwing van de vordering voor dit deel. Dat de VvE de notulen waaruit de vaststelling van de begroting voor 2013 niet heeft overgelegd, maakt dan ook evenmin dat zij niet ontvankelijk is in haar vordering.
4.3.
Te derde stelt [gedaagde] dat de VvE niet ontvankelijk is in haar vordering omdat het bestuur geen machtiging heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij bevoegd is om namens de VvE te procederen. Het door de VvE bij conclusie van repliek overgelegde besluit van 16 mei 2006 betreft naar het oordeel van de kantonrechter geen machtiging tot procederen. Uit de besluitenlijst bij de notulen van de algemene ledenvergadering van 16 mei 2006 blijkt enkel dat is besloten
dater een (incasso)procedure voor de behandeling van betalingsachterstanden van de leden wordt vastgesteld en niet (ook) dat het bestuur van de VvE gemachtigd wordt om in rechte betaling te vorderen. Niet ter discussie staat dat het bestuur van de VvE op zichzelf bevoegd/gemachtigd is om namens de VvE (rechts)handelingen te verrichten/ in rechte op te treden. Uit de door [gedaagde] overgelegde notulen van de algemene ledenvergadering van 19 juni 2014 blijkt verder dat in die vergadering expliciet het mandaat aan het bestuur is verleend tot het starten van een incassoprocedure. Dit besluit dateert weliswaar van na het uitbrengen van de dagvaarding, maar indien en voor zover het bestuur van de VvE niet reeds tot het voeren van een procedure gemachtigd zou zijn geweest, acht de kantonrechter dit besluit voldoende om de bevoegdheid van (het bestuur van) de VvE in deze procedure (achteraf) te bekrachtigen. Dit betekent dat ook dit verweer van [gedaagde] , ten aanzien van de ontvankelijkheid van de VvE faalt en de kantonrechter toekomt aan de behandeling van het laatste, inhoudelijk, door [gedaagde] gevoerde verweer.
4.4.
Kern van het (inhoudelijke) verweer van [gedaagde] is dat er door de VvE en (met name) de hoofdvereniging (de vereniging van Eigenaars De Nieuwe Hof I) al vele jaren geen begrotingen, jaarverslagen en exploitatierekeningen zijn vastgesteld en goedgekeurd door de ledenvergaderingen, waarin de definitieve bijdragen worden vastgesteld en waaruit genoegzaam blijkt wat er met de betaalde bijdragen is gebeurd. [gedaagde] beroept zich daarbij op artikel 48 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
4.5.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagde] eigenaresse is van twee appartementsrechten en lid van de VvE en dat zij uit dien hoofde verplicht is de periodieke bijdragen voor de kosten van de vereniging te betalen. Die verplichting is onlosmakelijk verbonden met het eigendom van de appartementsrechten. Dat [gedaagde] bezwaar heeft tegen de gang van zaken bij de VvE en de hoofdvereniging en meer specifiek tegen de wijze van totstandkoming van besluiten c.q. het uitblijven van besluiten rechtvaardigt niet dat zij haar betalingsverplichting opschort. Te meer niet nu artikel 2:48 BW een bijzondere rechtsgang kent voor het geval het bestuur van de VvE niet tijdig een verslag uitbrengt over het gevoerde beleid en de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting ter goedkeuring aan de algemene ledenvergadering voorlegt. Bovendien heeft de wetgever de appartementseigenaar die zich niet kan verenigen met de totstandkoming of inhoud van een besluit van een orgaan van de vereniging van eigenaars in de artikelen 5:129 en 5:130 BW mogelijkheden gegeven om dat besluit ter toetsing aan de rechter voor te leggen. Ook met deze bijzondere regelingen verdraagt zich niet dat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen uit hoofde van haar lidmaatschap van de VvE opschort, met name niet voor zover [gedaagde] verwijten maakt aan het adres van de hoofdvereniging die geen partij is in deze procedure.
4.6.
Gelet op het bovenstaande en met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 4.2. met betrekking tot de hoogte van de vastgestelde voorschotbijdragen is overwogen, zullen de gevorderde voorschotbijdragen en de (onweersproken) wettelijke rente daarover worden toegewezen.
4.7.
De VvE maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De door de VvE verzonden aanmaning (brief van 15 november 2013) voldoet niet aan de in artikel 6:96 lid 6 BW gestelde eisen, nu in de aanmaning een lager bedrag is genoemd dan thans wordt gevorderd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn daarom slechts toewijsbaar tot het in de aanmaning vermelde bedrag van € 106,20 (inclusief btw).
4.8.
Hetgeen [gedaagde] overigens nog heeft aangevoerd en gevorderd kan verder onbesproken blijven.
4.9.
De stukken die [gedaagde] na het gehouden pleidooi heeft ingediend heeft de kantonrechter buiten beschouwing gelaten nu [gedaagde] de kantonrechter niet heeft bericht dat de VvE ermee instemt dat kennis wordt genomen van deze stukken.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De daadwerkelijk door de VvE gemaakte proceskosten komen inmiddels voor toewijzing in aanmerking nu [gedaagde] er reeds herhaaldelijk in vonnissen op is gewezen dat haar (op de door haar gestelde gronden) geen opschortingsrecht toekomt en zij desondanks de voorschotbijdrage niet voldoet. Hierdoor wordt de VvE telkenmale onnodig op kosten gejaagd. Nu de VvE echter heeft nagelaten de kosten bij dagvaarding te substantiëren zullen de werkelijk gemaakte proceskosten worden afgewezen en worden de kosten aan de zijde van de VvE begroot op:
- dagvaarding € 79,15
- griffierecht € 462,00
- salaris gemachtigde €
450,00(3 punten x tarief € 150,00)
Totaal € 991,15
5. De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan de VvE tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.366,78 met de wettelijke rente over een bedrag van € 991,85 vanaf de datum van dagvaarding (4 maart 2014), de wettelijke rente over een bedrag van € 422,91 vanaf 21 mei 2014 en de wettelijke rente over een bedrag van € 875,82 vanaf 6 november 2014 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de VvE, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 991,15, waarin begrepen € 450,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Jongen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 december 2014.