In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond een arbeidsrechtelijk geschil centraal tussen een tandarts, eiseres, en haar werkgever, Tandzorg Weesp B.V., gedaagde. Eiseres, die in Spanje was afgestudeerd, had een arbeidsovereenkomst met gedaagde voor de duur van vijf jaar, met een basissalaris van € 2.805,- bruto per maand en een bonusregeling. Eiseres beëindigde de arbeidsovereenkomst tussentijds, maar er ontstond een geschil over de beëindigingsdatum en de uitbetaling van loon en vakantiegeld. Gedaagde stelde dat de arbeidsovereenkomst op 8 juli 2012 was beëindigd, terwijl eiseres meende dat dit onregelmatig was en dat de beëindiging per 1 augustus 2012 was overeengekomen.
Eiseres vorderde betaling van achterstallig loon, vakantiegeld en reiskosten, en stelde dat gedaagde onterecht onderscheid maakte in salaris tussen tandartsen die in Nederland en in het buitenland waren afgestudeerd, wat in strijd zou zijn met de Algemene wet gelijke behandeling. Gedaagde voerde aan dat het onderscheid gerechtvaardigd was, omdat tandartsen uit het buitenland aanvankelijk minder competenties hadden en taalcursussen moesten volgen.
De kantonrechter oordeelde dat gedaagde inderdaad onderscheid maakte in beloning op basis van nationaliteit, maar dat dit onderscheid gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees de vordering van eiseres tot gelijke beloning af, maar oordeelde dat gedaagde wel gehouden was om de loonsverhoging na het eerste jaar toe te kennen. Eiseres kreeg gelijk in haar vordering tot betaling van achterstallig loon en vakantiegeld voor de periode van 1 juli tot 1 augustus 2012, maar de vordering tot vergoeding van opleidingskosten door gedaagde werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.