ECLI:NL:RBMNE:2014:7513

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2014
Publicatiedatum
11 juni 2015
Zaaknummer
2063486 UC EXPL 13-7187 - 1111
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in arbeidszaak tussen werknemer en CSU Personeel B.V.

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de eiser, vertegenwoordigd door mr. M.J. Vaessen, een loonvordering ingediend tegen CSU Personeel B.V., vertegenwoordigd door mr. R.M. Dessaur. De procedure volgde op een eerder vonnis van 18 december 2013, waarin CSU Personeel was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 3.368,84 bruto. De kantonrechter had toen de partijen de gelegenheid gegeven om een akte te nemen over de beslissing met betrekking tot het loon over de periode van 15 december 2009 tot en met 28 januari 2010, in afwachting van een prejudiciële beslissing van de Hoge Raad.

Op 6 juni 2014 heeft de Hoge Raad een prejudiciële beslissing gegeven, waarin werd vastgesteld dat de aanspraak op loon vervalt in gevallen zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 3 BW, ook voor de periode waarin de werknemer arbeidsongeschikt is. De eiser heeft vervolgens zijn eis verminderd en aangegeven dat er een minnelijke regeling was getroffen voor een deel van de loonvordering. CSU Personeel heeft in haar akte uitlating na het arrest van de Hoge Raad gesteld dat het arrest in lijn is met haar standpunt over de loonstop die vanaf 15 december 2009 was ingezet.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser, door zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad, niet kon volhouden dat een beroep op het verval van de loondoorbetalingsverplichting onaanvaardbaar zou zijn. Hierdoor werd het deel van de vordering dat betrekking had op de loonstop afgewezen. CSU Personeel werd grotendeels in het ongelijk gesteld, en de kosten van de procedure werden aan haar opgelegd. De kantonrechter heeft de loonvordering van de eiser over de periode van 15 december 2009 tot 28 januari 2010 afgewezen en CSU Personeel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die in totaal op € 792,82 werden begroot. Het vonnis is uitgesproken op 17 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2063486 UC EXPL 13-7187 - 1111

Vonnis van 17 december 2014

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.J. Vaessen,
tegen:
de besloten vennootschap
CSU Personeel B.V.,
gevestigd te Uden,
verder ook te noemen CSU Personeel,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.M. Dessaur.

Verloop van de procedure

Verwezen wordt naar het vonnis van 18 december 2013.
[eiser] heeft een akte uitlating na tussenvonnis, tevens vermindering van eis, genomen.
De Hoge Raad heeft op 6 juni 2014 een prejudiciële beslissing gegeven.
[eiser] heeft een akte genomen.
CSU Personeel heeft een akte uitlating na arrest Hoge Raad genomen.
Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

Beoordeling

1.
Bij meergenoemd vonnis van 18 december 2013 is CSU Personeel veroordeeld tot betaling van € 3.368,84 bruto c.a. en heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen over het geoordeelde in rechtsoverweging 5.1 alsmede de beslissing ten aanzien van het loon over de periode 15 december 2009 tot en met 28 januari 2010 geschorst in afwachting van de ontvangst van een (prejudiciële) beslissing van de Hoge Raad.
2.
Bij akte uitlating na tussenvonnis tevens vermindering van eis heeft [eiser] de kantonrechter gemeld dat een minnelijke regeling is getroffen over het door [eiser] gevorderde loon over de periode 11 van het jaar 2009 en dat de eis zoals geformuleerd in de dagvaarding onder 1, c wordt ingetrokken.
3.
Bij meergenoemde prejudiciële beslissing heeft de Hoge Raad, kort samengevat, beslist dat in het in artikel 7:629 lid 3 aanhef en onder c BW bedoelde geval de aanspraak op het in artikel 7:629 lid 1 BW bedoelde loon geheel komt te vervallen, derhalve ook over het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is.
4.
Bij meergenoemde akte heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat hij kennis heeft genomen van het arrest van de Hoge Raad van 6 juni 2014 en meent hij dat hij niet anders kan dan zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad. Wel wenst [eiser] op te merken dat hij persoonlijk van mening is dat het oordeel van de artsen dat inhoudt dat hij in de periode van 15 juli 2009 tot 7 juli 2010 belastbaar was voor de arbeid, niet juist is.
5.
Bij akte uitlating na arrest heeft CSU Personeel het standpunt ingenomen dat het arrest van de Hoge Raad in lijn is met het door haar zelf ingenomen standpunt ten aanzien van de vanaf 15 december 2009 ingezette volledige loonstop. Verder wordt aangevoerd dat CSU Personeel zich zou verzetten tegen een standpunt van [eiser] dat een beroep op het algeheel verval van de loondoorbetalingsverplichting onder de omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
6.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel.
6.1.
Door zich te refereren aan het oordeel van de Hoge Raad moet ook worden aangenomen dat [eiser] niet het standpunt inneemt dat denkbaar is dat een beroep op het algeheel verval van de loondoorbetalingsverplichting onder bepaalde omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW.
Bijgevolg dient het deel van de vordering van [eiser] dat betrekking heeft op de zogenoemde loonstop te worden afgewezen.
6.2.
Nu CSU Personeel grotendeels in het ongelijk is gesteld dienen de kosten van de procedure voor haar rekening te komen. De Hoge Raad heeft de kosten van de prejudiciële beslissing op de voet van art. 393 lid 10 Rv begroot op € 1.800,- aan de zijde van [eiser]. Gelet op de uitkomst van de beantwoording van de prejudiciële vraag door de Hoge Raad en omdat [eiser], die in deze zaak blijkens de inleidende dagvaarding op toevoeging procedeert, blijkens de parlementaire geschiedenis voor een aparte toevoeging in aanmerking kan komen voor de procedure bij de Hoge Raad, blijven de gemaakte kosten voor rekening van [eiser].

De beslissing

De kantonrechter
wijst af de loonvordering over de periode 15 december 2009 tot 28 januari 2010.
veroordeelt CSU Personeel in de kosten van de procedure die tot op heden aan de zijde van [eiser] tot de datum van het wijzen van dit vonnis begroot zijn op € 92,82 aan explootkosten, € 75,- aan griffiekosten en € 625,- aan salaris van de gemachtigde van [eiser].
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het eventueel meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.J.M. de Laat en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 december 2014.