In deze zaak vorderden eisers, huurders van een woning van de stichting Mitros, in kort geding een verbod op de renovatie van hun woning. De eisers stelden dat het voorstel van Mitros niet redelijk was en vroegen de voorzieningenrechter om te beslissen dat de renovatie niet mocht doorgaan. Daarnaast vroegen zij om een financiële vergoeding voor de kosten die zij zouden maken als gevolg van de renovatie. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van eisers niet toewijsbaar waren. De voorzieningenrechter stelde vast dat de eisers niet tijdig hadden gereageerd op het voorstel van Mitros, waardoor zij geacht werden met het voorstel in te stemmen. Bovendien oordeelde de voorzieningenrechter dat het voorstel van Mitros, dat een renovatie van de woningen omvatte, niet onredelijk was. De voorzieningenrechter wees erop dat de renovatie noodzakelijk was om de problemen van vocht, tocht en kou op te lossen. De eisers hadden onvoldoende onderbouwd dat de renovatie hen onredelijk zou benadelen. De vorderingen werden afgewezen en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten.