ECLI:NL:RBMNE:2014:7433

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
16 maart 2015
Zaaknummer
C/16/365308 / KG ZA 14-195
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van betaling van persoonsgebonden budgetten door Zorgkantoor op basis van ernstig vermoeden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde eiseres, een V.O.F. die zorg levert aan budgethouders, de opschorting van de betaling van persoonsgebonden budgetten (PGB's) door Zorgkantoor. Zorgkantoor had op 4 maart 2014 aan 79 budgethouders van eiseres meegedeeld dat de betaling van hun PGB's per 1 april 2014 zou worden opgeschort, omdat er een ernstig vermoeden was ontstaan dat de zorgactiviteiten niet of niet geheel hadden plaatsgevonden. Eiseres stelde dat deze opschorting onrechtmatig was en dat zij hierdoor in grote financiële problemen zou komen, wat zou leiden tot faillissement en ontslag van haar werknemers.

De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet als derde-belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij slechts een afgeleid belang had. Hierdoor had eiseres geen rechtsingang bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter erkende echter dat eiseres een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, gezien de financiële gevolgen van de opschorting.

De rechter concludeerde dat Zorgkantoor naar redelijkheid de betaling van de PGB's mocht opschorten, gezien het ernstige vermoeden dat de PGB's niet correct werden besteed. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Zorgkantoor werden begroot op € 1.424,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken op 31 maart 2014 door mr. A.M. Verhoef.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/365308 / KG ZA 14-195
Vonnis in kort geding van 31 maart 2014
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] V.O.F.,

gevestigd te [vestigingsplaats], gemeente [gemeente], en haar vennoten:
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
3.
[eiseres sub 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente]
eisers,
advocaat mr. M.R. Vossen te Houten,
tegen
de naamloze vennootschap
AGIS ZORGKANTOREN NV,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. I. Punt te Hengelo.
Partijen zullen hierna [eisers] en Zorgkantoor worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eisers]
  • de pleitnota van Zorgkantoor.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Zorgkantoor verstrekt als uitvoerder van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de regio Utrecht persoonsgebonden budgetten (hierna: PGB’s) aan zorgbehoevenden (hierna: budgethouders). Met een PGB kan zorg worden ingekocht.
2.2.
[eisers] levert zorg aan 99 budgethouders (hierna ook: budgethouders van [eisers]) die daarvoor hun PGB aanwenden. Bij [eisers] zijn 25 werknemers in dienst.
2.3.
Zorgkantoor heeft onderzoek gedaan naar de zorg die [eisers] in 2012 en 2013 aan haar budgethouders heeft geleverd en de daarvoor aangewende gelden uit de PGB’s. Bij beschikkingen van 4 maart 2014 heeft Zorgkantoor aan 79 budgethouders van [eisers] meegedeeld dat de betaling van hun PGB met ingang van 1 april 2014 op grond van artikel 4:56 Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt opgeschort. Zorgkantoor heeft daarvoor als grond aangevoerd dat bij haar een ernstig vermoeden is ontstaan dat de activiteiten waarvoor de PGB’s zijn verstrekt niet of niet geheel hebben plaatsgevonden en zullen plaatsvinden en dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
2.4.
Een aantal budgethouders heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen en de bestuursrechter verzocht om, zolang de bezwaarprocedure loopt, een voorlopige voorziening te treffen.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, naar de voorzieningenrechter begrijpt, samengevat:
I. Zorgkantoor te veroordelen de 79 beschikkingen in te trekken dan wel te schorsen,
II. Zorgkantoor te veroordelen tot tijdige en volledige doorbetaling van de 79 PGB’s,
III. Zorgkantoor te verbieden om de 79 beschikkingen ten uitvoer te leggen,
met kosten.
3.2.
Zorgkantoor voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan Zorgkantoor meent, valt [eisers] ten aanzien van de beschikkingen niet aan te merken als derde‑belanghebbende in de zin van de Awb; [eisers] heeft slechts een afgeleid belang. [eisers] heeft bijgevolg geen rechtsingang bij de bestuursrechter en dus niet de mogelijkheid om aan die rechter te vragen de werking van de beschikkingen voorlopig, dat wil zeggen zolang de bezwaarfase nog loopt, te schorsen. [eisers] kan zich dan ook, zoals zij heeft gedaan, tot de voorzieningenrechter wenden.
4.2.
[eisers] heeft, anders dan Zorgkantoor meent, een voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen. [eisers] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de inkomsten uit de PGB’s verreweg haar grootste inkomstenbron zijn en dat het (grotendeels) wegvallen van die inkomstenbron haar in grote financiële problemen brengt.
4.3.
[eisers] legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zorgkantoor maakt misbruik van haar bestuursrechtelijke bevoegdheid door de betaling van de 79 PGB’s op te schorten. [eisers] ondervindt een groot financieel nadeel van de opschorting. De derving van de inkomsten uit de PGB’s heeft onvermijdelijk tot gevolg dat [eisers] op korte termijn failleert en dat haar 25 werknemers moeten worden ontslagen. Zorgkantoor handelt, gelet op het voorgaande, onrechtmatig jegens [eisers].
4.4.
Bij vonnis in kort geding kan de werking van beschikkingen als de onderhavige worden opgeschort indien en voor zover voldoende aannemelijk is dat die beschikkingen na bezwaar of na vervolgens in te stellen beroep niet in stand zullen blijven.
4.5.
In het kader van dit kort geding valt niet vast te stellen dat van een ernstig vermoeden in de zin van artikel 4:56 Awb geen sprake is, zoals [eisers] stelt. Uit de gedingstukken, met name de verslagen van de gesprekken met budgethouders van [eisers] en de aangiftes bij de politie, blijkt in ieder geval dat er nog vele (vooralsnog onbeantwoorde) vragen zijn over de besteding van de PGB’s bij [eisers] en de wijze waarop die besteding werd verantwoord. Daaraan kunnen de kanttekeningen die [eisers] heeft geplaatst bij de wijze waarop en de zorgvuldigheid waarmee Zorgkantoor haar onderzoek heeft verricht, onvoldoende afdoen.
4.6.
Anders dan [eisers] betoogt, betekent het feit dat slechts 24 budgethouders van [eisers] zijn gehoord niet dat Zorgkantoor alleen de PGB’s van die budgethouders mocht opschorten. Op een na onderzoek bij een substantieel deel van de budgethouders van [eisers] ontstaan ernstig vermoeden kan ook een ernstig vermoeden bij andere budgethouders van [eisers] worden gegrond.
4.7.
[eisers] betoogt, zo begrijpt de voorzieningenrechter, dat Zorgkantoor naar redelijkheid niet tot de uitoefening van haar bevoegdheid tot opschorting heeft kunnen komen gelet op de onevenredigheid tussen het belang bij die uitoefening en het belang van [eisers] dat daardoor wordt geschaad. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet.
Een ernstig vermoeden dat PGB’s niet (juist) worden besteed of verantwoord, brengt zonder meer mee dat Zorgkantoor naar redelijkheid de betaling van die PGB’s mag opschorten. Het belang van Zorgkantoor daarbij is evident; het voorkomen van een onjuiste besteding van de uit algemene middelen ter beschikking gestelde PGB’s. Daar kan het financiële belang van [eisers] niet aan afdoen. Dit geldt temeer nu Zorgkantoor juist [eisers] (grotendeels) verantwoordelijk houdt voor het feit dat PGB’s niet (juist) worden besteed of verantwoord.
4.8.
Gelet op het voorgaande moeten de vorderingen van [eisers] worden afgewezen. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Zorgkantoor worden begroot op:
- griffierecht € 608,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.424,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Zorgkantoor tot op heden begroot op € 1.424,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de achtste dag na de dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers], onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Zorgkantoor volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de achtste dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de achtste dag na betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.HvS