In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde eiseres, een V.O.F. die zorg levert aan budgethouders, de opschorting van de betaling van persoonsgebonden budgetten (PGB's) door Zorgkantoor. Zorgkantoor had op 4 maart 2014 aan 79 budgethouders van eiseres meegedeeld dat de betaling van hun PGB's per 1 april 2014 zou worden opgeschort, omdat er een ernstig vermoeden was ontstaan dat de zorgactiviteiten niet of niet geheel hadden plaatsgevonden. Eiseres stelde dat deze opschorting onrechtmatig was en dat zij hierdoor in grote financiële problemen zou komen, wat zou leiden tot faillissement en ontslag van haar werknemers.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiseres niet als derde-belanghebbende kon worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij slechts een afgeleid belang had. Hierdoor had eiseres geen rechtsingang bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter erkende echter dat eiseres een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, gezien de financiële gevolgen van de opschorting.
De rechter concludeerde dat Zorgkantoor naar redelijkheid de betaling van de PGB's mocht opschorten, gezien het ernstige vermoeden dat de PGB's niet correct werden besteed. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Zorgkantoor werden begroot op € 1.424,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Dit vonnis werd uitgesproken op 31 maart 2014 door mr. A.M. Verhoef.