ECLI:NL:RBMNE:2014:74

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
13 januari 2014
Zaaknummer
2539221 UE VERZ 13-808 PK/4082
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde arbeidsovereenkomst en verzoek tot ontslagvergoeding in het kader van een leer-werktraject

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, werkzaam als leerling bakker, en zijn werkgever, een besloten vennootschap die een bakkerij exploiteert. De verzoeker had op 15 november 2013 een verzoekschrift ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden en aanspraak te maken op een ontslagvergoeding van € 8.000,-- bruto. De verzoeker stelde dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd en dat hij recht had op een ontslagvergoeding, terwijl de verweerder betwistte dat de arbeidsovereenkomst nog bestond en stelde dat deze op 30 september 2013 was geëindigd.

De feiten wezen uit dat de verzoeker op 1 september 2009 in dienst was getreden voor de duur van 13 maanden, met een verlenging tot 1 oktober 2011. Na deze datum was de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voortgezet. De verzoeker had zich op 29 augustus 2013 ziek gemeld en er waren problemen in de werksituatie. De werkgever had de arbeidsovereenkomst per 30 september 2013 beëindigd, wat de verzoeker betwistte. De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2013 was geëindigd, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot ontbinding en ontslagvergoeding.

De kantonrechter overwoog dat de verzoeker onder de cao viel, die bepaalde dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd pas ontstaat na een periode van 72 maanden of meer dan 6 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Aangezien aan deze voorwaarden niet was voldaan, was de verzoeker niet in zijn recht. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2539221 UE VERZ 13-808 PK/4082
Beschikking van 9 januari 2014
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen[verzoeker],
verzoekende partij,
gemachtigde: J.P.J. Franssen,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: G.J. van Egmond.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 15 november 2013 een verzoekschrift ingediend.
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 12 december 2013 behandeld. Daarvan is aantekening gehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] drijft een bakkerij met winkel in Vianen.[verzoeker] is op 1 september 2009 voor de duur van 13 maanden (dus tot 1 oktober 2010) bij [verweerder] in dienst getreden als leerling bakker voor 30 uur per week. De schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeldt dat daarop
"de telkens geldende"cao voor het Bakkersbedrijf (hierna: de cao) van toepassing is.
Op 1 oktober 2010 zijn partijen overeengekomen dat deze arbeidsovereenkomst aansluitend wordt voortgezet voor de duur van een jaar en dat deze derhalve van rechtswege zal eindigen op 1 oktober 2011. Na 1 oktober 2011 is de arbeidsovereenkomst stilzwijgend voortgezet.
Het laatstgeldende bruto maandloon bedroeg € 1.509,29 exclusief emolumenten.
2.2.
Hoofdstuk 6 van de cao luidt voor zover van belang:
"HOOFDSTUK 6: OPLEIDING
6.1: Gelegenheid geven tot volgen vakopleiding
De werkgever is gehouden de werknemer de gelegenheid te geven deel te nemen aan de vakopleiding volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs.
(…)
6.3: Functie-uurloontabel voor bakkersleerlingen
(…)
6.4: Overeengekomen arbeidsduur
De met de werknemer, die de vakopleiding volgt, overeengekomen arbeidsduur mag maximaal 32 en minimaal 15 uur per week bedragen.
6.5: Studievergoeding
(…)
6.6: Verlof voor afleggen examens
(…)
6.7: Afwijkende regeling voor leerlingen over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd
a.
Ten aanzien van een werknemer die aan de vakopleiding deelneemt geldt in afwijking van artikel 7:668a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd indien:

arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 72 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden;

meer dan 6 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden.
b.
Indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de vakopleiding binnen een jaar kan worden afgerond, mag de duur van een af te sluiten arbeidsovereenkomst maximaal één jaar bedragen.
6.8: Einde arbeidsovereenkomst bij einde vakopleiding
(...)
6.9: Bijdrageregeling beroepspraktijkvorming
(…)
6.10: Bijdrageregeling bijscholing
(…)
6.11: Scholingsplan
(…)".
2.3.
Op 14 juli 2009 heeft[verzoeker] een
"Onderwijsovereenkomst beroepsonderwijs"met de Stichting Regionaal Opleidingen Centrum Zuid-Holland Zuid (hierna: het ROC) gesloten voor de opleiding
"Brood en banket (Brood- en banketbakker)". De normduur van deze opleiding bedraagt 2 jaar.[verzoeker] en het ROC zijn vervolgens een verlenging van deze onderwijsovereenkomst overeengekomen voor de periode 1 augustus 2012 tot 31 juli 2013. De opleiding is gekwalificeerd als BBL Deeltijd Niveau 2.
Met het oog op deze opleiding is tevens een
"Praktijkovereenkomst bbl"gesloten tussen het ROC,[verzoeker] en [verweerder].
2.4.
Op 25 september 2012 heeft het ROC aan[verzoeker] het diploma Brood en banket (Brood-en banketbakker) uitgereikt.
2.5.
[verzoeker] en het ROC hebben vervolgens een
"Onderwijsovereenkomst beroepsonderwijs"gesloten voor de opleiding Brood en banket (Zelfstandig werkend broodbakker). Deze opleiding heeft niveau BBL Deeltijd Niveau 3. De normduur voor deze opleiding is 36 maanden. De overeenkomst is aangegaan op 1 september 2012 en eindigt uiterlijk op 31 augustus 2015.
2.6.
[verzoeker] heeft steeds gedurende 4 dagen per week voor [verweerder] gewerkt. Hij volgde gedurende één dag per week onderwijs aan het ROC.
2.7.
Op 29 augustus 2013 heeft[verzoeker] zich ziek gemeld in verband met spanningsklachten, hoofdpijn en buikpijn. Een advies van 5 september 2013 van de arbodienst van [verweerder], Arbo Content, vermeldt onder meer:
"Tijdens het spreekuur wordt duidelijk dat de ziekmelding vooral het gevolg is van ervaren problemen in de werksituatie/arbeidsomstandigheden.
Arbo Content adviseert werkgever en werknemer om deze problemen zo spoedig mogelijk te bespreken en voor knelpunten oplossingen te regelen.
Mogelijk kunnen aansluitend afspraken worden gemaakt om het werk weer wat op te pakken. Wanneer dit niet gaat dan zal een herconsult bij de arbo-arts worden geregeld.
Advies:
Ga gesprek aan over ervaren knelpunten en mogelijke oplossingen."
2.8.
Een e-mailbericht van[verzoeker] aan [verweerder] van 19 september 2013 vermeldt onder meer:
"Hierbij bevestig ik u ons telefoongesprek van heden morgen, donderdag 19 september 2013 rond 10.30 uur waarin wij hebben gesproken over mijn verzuim wegens ziekte.
Tijdens dit gesprek is afgesproken dat wij op afzienbare termijn een afspraak maken met een mediator welke daarbij aanwezig zal zijn.
Ik zal op korte termijn, in elk geval binnen 14 dagen vanaf heden, een voorstel aan u doen wie ik daarvoor wil voordragen.
(…)
De gehele situatie zorgt ervoor dat mijn herstel duidelijk wordt vertraagt door uw werkwijze, waaronder het contact opnemen met mijn school en de arbodienst en u mij beschuldigt van allerhande zaken zoals niet stres bestendig zijn in uw bakkerij, het niet goed functioneren als bakker in uw bakkerij, enz.
Ik eis van u dat u per direct uw beschuldigingen staakt en mocht blijken dat u hierin volhard zal ik niet schromen stappen te ondernemen".
2.9.
Een e-mailbericht van 20 september 2013 van [verweerder] aan[verzoeker] vermeldt onder meer:
"Gelet op hetgeen de afgelopen weken is besproken met u en de begeleider van school en de daarin uitgewisselde standpunten, verwacht ik niet dat er nog een constructieve samenwerking kan plaatsvinden, althans ik acht de kans daarop gering. U heeft aangegeven de moment dat het druk en hectisch is in de bakkerij te stressvol te vinden, en dat u enkel bij het idee dat u weer aan de slag bij ons zou moeten stress met zich meebrengt. We hebben dan ook het besluit genomen om de leerovereenkomst/arbeidsovereenkomst met u per 1 oktober a.s. niet te verlengen. Zodat u ook op zoek kan naar leerbedrijf dat beter aansluit bij uw wensen dan wel behoeften. Gemakshalve verwijzen wij u hiervoor naar bijgevoegde brief. Aangezien deze brief een bijzonder karakter heeft, zullen wij u deze ook bij aangetekende post verzenden".
2.10.
Een brief van [verweerder] aan[verzoeker] van 20 september 2013 vermeldt onder meer:
"Betreft: bevestiging einde arbeidsovereenkomst
Geachte heer[verzoeker],
Hierbij herinneren wij u eraan dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, welke wij op 1 september 2009 met u zijn aangegaan, en nadien eenmaal schriftelijk met een jaar is verlengd en vervolgens telkens op grond van wet stilzwijgend is verlengd, op 30 september 2013 eindigt.
Helaas moeten wij u mededelen dat wij de arbeidsovereenkomst niet zullen verlengen. Dit betekent dat 30 september 2013 de laatste dag van de dienstbetrekking zal zijn".

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens verandering van omstandigheden te ontbinden op een zo kort mogelijke termijn onder toekenning aan hem van een ontslagvergoeding van € 8.000,-- bruto, kosten rechtens.
[verzoeker] legt het volgende aan zijn verzoek ten grondslag.
Voorafgaand aan de schriftelijke arbeidsovereenkomst per 1 september 2009 heeft hij
"zwart"op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaamheden voor [verweerder] verricht als zaterdaghulp.
Volgens[verzoeker] moeten de arbeidsovereenkomst en de praktijkovereenkomst los van elkaar worden gezien. De schriftelijke arbeidsovereenkomst vermeldt niets over een opleiding. Er staat alleen met pen opgeschreven dat hij wordt ingedeeld in de functie klasse-groep B Leerling Bakker. Van het begin af aan is het leerelement ondergeschikt geweest aan het verrichten van de arbeid, terwijl hij onder het gezag van [verweerder] viel en rechtstreeks loon ontving. Vanaf zijn indiensttreding heeft hij als een volwaardig medewerker zijn werkzaamheden moeten verrichten en niet als leerling.[verzoeker] heeft hiertoe in het verzoekschrift een opsomming gegeven van de door hem verrichte werkzaamheden. Volgens hem valt er geen parallel te trekken tussen hetgeen er in de opleiding werd geleerd en hetgeen op de werkvloer daarvan in de praktijk moest worden gebracht. Tijdens zijn eerste opleiding op Niveau 2 heeft hij werkzaamheden verricht die behoren bij de opleiding van Niveau 3. Hij heeft een opsomming gegeven van de door hem bedoelde werkzaamheden.
3.2.
Dat[verzoeker] niet geschikt zou zijn voor dit werk, niet gemotiveerd en niet stressbestendig, is onjuist. Waarom houdt [verweerder] hem dan 4 jaar in dienst?
Gedurende het dienstverband hebben er nooit functionerings- of beoordelingsgesprekken plaatsgevonden. [verweerder] was niet bereid om het arbeidsconflict op te lossen. In plaats van de dialoog met[verzoeker] aan te gaan kiest [verweerder] voor de gemakkelijke weg en voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Gelet op deze omstandigheden kan van[verzoeker] niet worden verlangd dat hij de arbeidsovereenkomst nog langer in stand houdt. Een vruchtbare samenwerking is niet langer mogelijk en het vertrouwen is komen weg te vallen. Het ontstaan van deze situatie is aan [verweerder] in enige mate te verwijten, om welke reden[verzoeker] aanspraak maakt op een ontslagvergoeding van € 8.000,-- bruto.

4.Het verweer

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [verweerder] is, dat de arbeidsovereenkomst reeds geëindigd is en dat er dus niets meer te ontbinden valt. Na ommekomst van de tweede arbeidsovereenkomst, die eindigde op 1 oktober 2011, is deze stilzwijgend tweemaal verlengd.
Op grond van artikel 6.7 cao is nog geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan, omdat de reeks arbeidsovereenkomsten nog geen 72 maanden heeft geduurd en evenmin sprake is van meer dan 6 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten.
4.2.
Voorts betwist [verweerder] dat[verzoeker] voorafgaand aan het september 2009 voor hem als zaterdaghulp heeft gewerkt.
4.3.
Ook op hetgeen[verzoeker] overigens aan zijn verzoek ten grondslag heeft gelegd, heeft [verweerder] verweer gevoerd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter dient allereerst te onderzoeken of de stelling van [verweerder], dat de arbeidsovereenkomst reeds op 30 september 2013 is geëindigd, juist is. In dat geval dient[verzoeker] immers in zijn verzoek niet‑ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen overeenkomst meer is om te ontbinden.
5.2.
Partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst na afloop van de eerste (schriftelijke) verlenging stilzwijgend is voortgezet. Uit artikel 7:668 lid 1 BW volgt, dat de arbeidsovereenkomst voor dezelfde tijd, doch telkens ten hoogste voor een jaar, wederom is aangegaan. In dit geval betekent dat dus dat de arbeidsovereenkomsten steeds met een jaar zijn verlengd: van 1 oktober 2011 tot 1 oktober 2012, en van 1 oktober 2012 tot 1 oktober 2013.
5.3.
Ter zitting heeft[verzoeker] zich erop beroepen dat inmiddels een aparte overeenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan. Hij beroept zich daarbij op artikel 7:668a BW, waaruit volgt dat indien sprake is van meer dan 3 opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of van een periode van meer dan 36 maanden een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
5.4.
Dit betoog gaat niet op.[verzoeker] valt onmiskenbaar onder de afwijkende regeling van artikel 6.7 cao, waarin is bepaald dat eerst een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat indien arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd een periode van 72 maanden hebben overschreden, of indien sprake is van meer dan 6 overeenkomsten voor bepaalde tijd. Aan deze voorwaarden is niet voldaan, ook niet indien[verzoeker] wordt gevolgd in zijn stelling dat hij reeds vanaf 1 januari 2009 en niet pas vanaf 1 september 2009 bij [verweerder] in dienst is gekomen.
5.5.
Ook indien de stelling van[verzoeker] feitelijk juist is, dat er geen sprake was van een leerelement bij het uitvoeren van de werkzaamheden en dat hij steeds ook werkzaamheden heeft verricht die niet pasten bij het niveau van de opleiding die hij volgde, maakt dat voormelde conclusie niet anders. De bewoordingen van de cao bieden voor de door[verzoeker] voorgestane uitleg geen enkele ruimte: de afwijkende regeling geldt voor (1) werknemers die (2) aan een (bakkers)vakopleiding deelnemen. Tot deze categorie behoort[verzoeker], ongeacht de wijze waarop aan de arbeidsovereenkomst uitvoering is gegeven.
5.6.
Verder stelt[verzoeker] dat de overeenkomst om vanaf 1 januari 2009 als zaterdaghulp werkzaam te zijn bij het aangaan van de overeenkomst per 1 september 2009 naast laatstgenoemde overeenkomst is blijven doorlopen. De overeenkomst als zaterdaghulp wordt niet bestreken door artikel 6.7 cao, waardoor deze niet per 1 oktober 2013 is geëindigd.
Dit betoog gaat niet op. Ook indien ervan moet worden uitgegaan dat[verzoeker] inderdaad vanaf 1 januari 2009 als zaterdaghulp werkzaam is geweest ([verweerder] heeft dit betwist), dan nog heeft hij geen feiten gesteld waaruit kan volgen dat deze overeenkomst niet is opgegaan in de overeenkomst die partijen per 1 september 2009 hebben gesloten. De enkele omstandigheid dat hij eventueel voorafgaand aan eind september 2009 op zaterdag werkzaamheden heeft verricht is daartoe in ieder geval onvoldoende.
5.7.
Voorts overweegt de kantonrechter het volgende.
Artikel 7:668a BW moet worden geacht de implementatie te zijn van Richtlijn 1999/70/EG van 28 juni 1999 (hierna: de richtlijn). Deze richtlijn dient ter uitvoering van de Raamovereenkomst die op 18 maart 1999 door de Europese vakbond en werkgeversverenigingen is gesloten (hierna: de raamovereenkomst). Het doel van de raamovereenkomst was onder meer om
"een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen".De raamovereenkomst dient te worden beschouwd als een onderdeel van de richtlijn (HvJ EG 22 november 2005, LJN AU8663, (Mangold)).
5.8.
Met name is in dit verband van belang punt 1 van clausule 5 van de raamovereenkomst. Deze bepaling heeft geen horizontale werking, dus particuliere partijen kunnen zich daar niet rechtstreeks op beroepen (HvJ EG 15 april 2008, LJN BD1960 (Impact)).
De nationale rechter moet echter al het mogelijke doen om, het gehele nationale recht in beschouwing nemend en met toepassing van de daarin erkende uitlegmethoden, bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen ten volle de werking van het gemeenschapsrecht te verzekeren. Gelet op deze verplichting zal de kantonrechter ambtshalve onderzoeken of een richtlijnconforme uitleg van artikel 7:668a (lid 5) BW aan toepasselijkheid van artikel 6.7 cao in de weg staat. Op zich bevat artikel 7:668a BW geen bepalingen die strijdig zijn met de richtlijn of de raamovereenkomst. Voor zover de kantonrechter in het kader van een richtlijnconforme uitleg echter de wijze waarop cao‑partijen in dit geval van deze afwijkingsmogelijkheid gebruik hebben gemaakt aan verenigbaarheid met de richtlijn zou mogen toetsen (vgl. Rechtbank Midden-Nederland 18 december 2013, zaaknummer 2503410, nog niet gepubliceerd) kan dat[verzoeker] echter niet baten. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
5.9.
Punt 1 van clausule 5 van de raamovereenkomst luidt:
"Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners (-), en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in: a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen; b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd; c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd."
5.10.
De raamovereenkomst schrijft dus voor dat de lidstaten/de sociale partners één of meer van deze 3 genoemde maatregelen dienen te treffen. In artikel 6.7 van de cao zijn deze 3 maatregelen alle getroffen:
  • de objectieve reden die vernieuwing van overeenkomsten voor bepaalde tijd rechtvaardigt is vastgesteld, namelijk het volgen van een vakopleiding;
  • de maximale totale duur van de opeenvolgende arbeidsovereenkomsten is vastgesteld: 72 maanden; kennelijk is daarbij aangesloten op de duur van de opleiding;
  • het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten mogen worden vernieuwd is vastgesteld: zesmaal.
Hiermee is aan eerdergenoemd voorschrift van punt 1 van clausule 5 van de raamovereenkomst voldaan.
5.11.
Met betrekking tot de vraag of in dit geval van de hoofdregel van artikel 7:668a BW
"bij collectieve arbeidsovereenkomst"is afgeweken overweegt de kantonrechter nog het volgende.
Partijen hebben niet gesteld dat zij lid zijn van de partijen die de cao gesloten hebben. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat dat niet het geval is.[verzoeker] is dus niet aan te merken als een gebonden werknemer in de zin van artikel 9 Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst.
Voorts is van belang dat de cao niet algemeen verbindend verklaard was op het moment waarop de arbeidsovereenkomst op 1 oktober 2013 afliep.
Uit deze omstandigheden volgt dat de cao slechts op de arbeidsovereenkomst van[verzoeker] van toepassing is doordat deze in de arbeidsovereenkomst is geïncorporeerd. Dit staat er echter op zich niet in de weg aan een rechtsgeldige afwijking bij cao ten nadele van de werknemer van een bepaling van dwingend recht (HR 20 december 2002, LJN AF2166 (TPG Post)).
5.12.
De slotsom is dat [verweerder] zich terecht op het standpunt stelt dat de arbeidsovereenkomst op 30 september 2013 is geëindigd.[verzoeker] is daarom niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Al hetgeen partijen inhoudelijk over het geschil tussen hen hebben aangevoerd kan dus niet aan de orde komen.
5.13.
Gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd.

6.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart[verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2014.