ECLI:NL:RBMNE:2014:7386

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
16-661612-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van pinpassen door middel van babbeltruc en het pinnen met deze gestolen passen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van pinpassen en het pinnen met deze gestolen passen. De verdachte, geboren in Italië in 1980, was niet aanwezig tijdens de zitting op 8 oktober 2014, waar zijn advocaat, mr. B.J. de Pree, het woord voerde. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten, waaronder de diefstal van pinpassen van twee benadeelden en het pinnen van een bedrag van € 1.250,- met een van deze passen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie en de verdediging gewogen. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet op de hoogte was van de diefstallen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat de verdachte samen met anderen de pinpassen had gestolen en met een van deze passen geld had gepind. De modus operandi van de diefstallen was vergelijkbaar, waarbij de slachtoffers werden aangesproken door een man die hen hielp bij het pinnen, waarna hun pinpas werd gestolen.

De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte, als chauffeur, betrokken was bij de diefstallen en dat hij op de hoogte was van de gepleegde misdrijven. De verdachte werd ook beschuldigd van gevaarlijk rijgedrag, waarbij hij met hoge snelheid reed en een aanrijding veroorzaakte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en daarnaast hechtenis voor twee maanden voor het gevaarlijk rijgedrag. De benadeelde partij werd schadeloosgesteld voor de geleden schade van € 205,10, bestaande uit immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661612-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [Italië] op [1980],
ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2014. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Ter terechtzitting heeft mr. B.J. de Pree, advocaat te Amersfoort, namens verdachte het woord gevoerd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
primair: samen met anderen een pinpas heeft gestolen van[benadeelde 1];
subsidiair: medeplichtig is geweest aan de diefstal van voornoemde pinpas;
meer subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van voornoemde pinpas;
Feit 2
primair: samen met anderen een pinpas heeft gestolen van [benadeelde 2];
subsidiair: medeplichtig is geweest aan de diefstal van voornoemde pinpas;
meer subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van voornoemde pinpas;
Feit 3
primair: samen met anderen met voornoemde pinpas van [benadeelde 2] € 1.250,- heeft gepind;
subsidiair: medeplichtig is geweest aan voornoemde diefstal;
meer subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan opzet- dan wel schuldheling van voornoemde € 1.250,-;
Feit 4: gevaar heeft veroorzaakt op de weg.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de diefstallen die (mogelijk) door [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte]) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) zijn gepleegd. Om die reden ontbreekt het opzet voor medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan deze diefstallen. Verdachte zal daarom moeten worden vrijgesproken van het onder 1, 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair heeft de raadsman opgemerkt dat de pinpas van [benadeelde 1] nooit bij verdachte is aangetroffen. Ook voor feit 1 meer subsidiair moet dus vrijspraak volgen.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman opgemerkt dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte van rijbaan is gewisseld en bij het kruispunt waar het ongeluk plaatsvond door rood is gereden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen. [1]
4.3.1
Het bewijs ten aanzien van feit 1
Op 21 juni 2014 is door [benadeelde 1] aangifte gedaan van diefstal. [benadeelde 1] bevond zich op 21 juni 2014 omstreeks 16.15 uur bij een parkeerautomaat in Utrecht. [benadeelde 1] probeerde te pinnen, maar zag vervolgens dat zijn pasje niet meer uit de gleuf kwam. [2] Hij hoorde dat hij werd aangesproken door een man in een zwart pak, die hem vertelde dat zijn pasje ook was opgegeten. De man zei tegen [benadeelde 1] dat hij zijn pincode in moest voeren, op ‘OK’ moest drukken en daarna op ‘STOP’ moest drukken. [benadeelde 1] keek ondertussen naar het scherm van de parkeerautomaat en hoorde toen iemand roepen: “Meneer, meneer die man gaat er met uw pas vandoor”. [benadeelde 1] heeft vervolgens naar de man geroepen dat hij terug moest komen. Een bekende van [benadeelde 1] is vervolgens achter de man aangerend. [3]
Getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) heeft verklaard dat hij op 21 juni 2014 omstreeks 16.15 uur in Utrecht was en zag dat een man met een kruk bij de betaalautomaat van de parkeerplaatsen stond. Achter de man stond een man in een donker pak die zich verdacht gedroeg. [getuige 1] had het idee dat deze man over de schouder van de andere man meekeek. [getuige 1] hoorde dat de man met de kruk riep en hij zag dat de man in het pak het op een rennen zette. [getuige 1] zag dat hij een mobiele telefoon aan zijn oor hield. [4] [getuige 1] is achter de man aangerend. [getuige 1] zag dat de man naar de Vleutenseweg rende en dat er over de busbaan op de Vleutenseweg een zwarte Mercedes A-klasse aan kwam rijden. [getuige 1] zag vervolgens dat de man in de Mercedes stapte en dat de Mercedes met hoge snelheid wegreed. [5]
Verdachte [medeverdachte 2] heeft op 22 juni 2014 verklaard dat hij de dag ervoor naar een parkeerautomaat is gelopen en dat daar een probleem ontstond, omdat de kaart in de parkeerautomaat bleef zitten. Er werd wat geroepen en [medeverdachte 2] heeft vervolgens de benen genomen. [medeverdachte 2] is vervolgens bij [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) ingestapt. [6] [medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat hij tijdens de achtervolging uit de auto is gestapt en is weggerend. [7]
Door verbalisant [A] wordt gerelateerd dat hij op 21 juni 2014 een zwarte Mercedes met kenteken [kenteken] achtervolgde. [8] Bij de bestuurder van de Mercedes werd een rijbewijs aangetroffen met daarop de volgende gegevens: [verdachte], geboren op [1980] te Italië. [9]
4.3.2
Het bewijs ten aanzien van de feiten 2 en 3
Op 24 juni 2014 wordt door [benadeelde 2] aangifte gedaan van diefstal. [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij zich op 21 juni 2014 omstreeks 15.30 uur in Utrecht bevond. Hij werd aangesproken door een man die hem zei dat hij wilde parkeren maar dat dit niet lukte. [benadeelde 2] zag dat de man een creditcard bij zich had. De man gaf aan dat de kaart niet in de parkeerautomaat kon. [10] [benadeelde 2] heeft vervolgens zijn betaalpas gepakt en deze in de parkeerautomaat gestopt. Hij zag dat zijn betaalpas niet terug kwam uit de parkeerautomaat. De man liep weg en kwam niet meer terug. [benadeelde 2] probeerde zijn betaalpas terug te krijgen, maar dat lukte niet. Hij kreeg toen door dat de man zijn betaalpas gestolen moest hebben. Op 22 juni 2014 heeft [benadeelde 2] contact opgenomen met de bank en hoorde hij dat er een bedrag van
€ 1.250,- was opgenomen. [11]
Bij de doorzoeking van de Mercedes, kenteken [kenteken], wordt een ING bankpas op naam van [benadeelde 2] aangetroffen. [12]
Bij verdachte is een geldbedrag van € 1.475,00 aangetroffen. [13]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de ING bankpas, die in de auto is aangetroffen, ’s middags door [medeverdachte] in de auto is gelegd. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat de bankpas van diefstal afkomstig is. [14]
Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte] in het bezit was van een oranje pinpas. Het geld dat bij verdachte is aangetroffen, heeft verdachte gekregen van [medeverdachte]. [medeverdachte] gaf dat geld aan hem een half uur voor ze werden achtervolgd en het ongeluk plaatsvond. [15]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de pinpas van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft gestolen en met de pinpas van [benadeelde 2] geld heeft gepind. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte als chauffeur deze diefstallen heeft medegepleegd. De rechtbank leidt dit af uit het volgende.
Op 21 juni 2014 omstreeks 15.30 uur wordt de pinpas van aangever [benadeelde 2] gestolen. [benadeelde 2] is benaderd door een man die hem vroeg voor hem een betaling te verrichten bij de parkeerautomaat. De pinpas van [benadeelde 2] is aangetroffen in de Mercedes waarin verdachte en [medeverdachte 2] hebben verklaard te hebben gezeten. Beiden verklaren dat [medeverdachte] deze pinpas bij zich had. Verdachte verklaart bovendien dat [medeverdachte] hem een half uur voor de achtervolging plaatsvond een geldbedrag van € 1.475,- heeft gegeven.
Binnen een uur na de diefstal van de pinpas van [benadeelde 2], wordt ook aangever [benadeelde 1] van zijn pinpas bestolen. De modus operandi van beide diefstallen komt sterk overeen. Ook [benadeelde 1] wordt aangesproken door een man op het moment dat hij bij een parkeerautomaat pint. Nadat de man zich met de pintransactie heeft bemoeit, blijkt de pinpas van [benadeelde 1] gestolen te zijn.
Nadat [medeverdachte 2] bij het plaats delict is weggerendHd
, wordt hij opgepikt door de Mercedes, die door verdachte wordt bestuurd. Verdachte rijdt met hoge snelheid weg en laat, tijdens de achtervolging, maar buiten het zicht van de achtervolgende politieauto, [medeverdachte 2] uit de auto stappen.
Dat verdachte (als chauffeur) niet op de hoogte zou zijn geweest van de diefstallen die zich buiten de auto afspeelden, wordt alleen al weersproken door het feit dat verdachte direct na de diefstal van de pinpas en het gepinde geldbedrag van [benadeelde 2], dit geldbedrag van [medeverdachte] overhandigd krijgt. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat zo’n groot geldbedrag in bewaring wordt gegeven bij iemand die geen enkele wetenschap heeft van de diefstallen.
Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm is de rechtbank van oordeel dat de diefstal van de pinpas van [benadeelde 2] en het pinnen van geld door de verdachten [verdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte] in vereniging en met een vooropgezet plan zijn gepleegd. Dat de verdachten bij deze diefstal verschillende rollen hebben gehad en niet alle drie bij de feitelijke uitvoering betrokken zijn geweest, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor de diefstal van de pinpas van [benadeelde 1], zij het dat er geen bewijs is voor het medeplegen van dat feit door [medeverdachte].
4.3.3
Het bewijs ten aanzien van feit 4
Verbalisant [B] heeft gerelateerd dat hij op 21 juni 2014 in Utrecht achter een zwarte personenauto, merk Mercedes, reed met Duitse kentekenplaten. [B] zag dat de bestuurder van de personenauto op de Ds. M.L. Kinglaan zijn snelheid behoorlijk verhoogde ondanks het ter plaatse drukke verkeer. Er werd gereden in filevorming. [B] zag dat de bestuurder van de Mercedes telkens van de linker- naar de rechterrijstrook wisselde en daarbij verschillende bestuurders van overige voertuigen min of meer opzij drukte. [B] zag dat de bestuurder, nadat hij de voertuigen gepasseerd was, met hoge snelheid over de Ds. M.L. Kinglaan reed. Hij zag dat zijn geijkte snelheidsmeter tot boven de 100 kilometer per uur ging en dat de bestuurder van de Mercedes uit zijn zicht verdween. [16] Op het moment dat [B] vanaf de afrit Lage Weide de Atoomweg opreed, zag hij een zwarte personenauto hem tegemoet rijden. Hij zag dat de personenauto hem met zeer hoge snelheid naderde en zag dat het hetzelfde voertuig betrof. [B] heeft geprobeerd de bestuurder een stopteken te geven door met zijn voertuig enigszins naar links te sturen. Hij zag dat de bestuurder zijn snelheid verhoogde en rechts door de berm stuurde. [B] zag dat de Mercedes vervolgens met hoge snelheid over het Lage Weide viaduct reed. [B] zag dat de bestuurder van de Mercedes op de splitsing van de Rijksweg A2 en het Lage Weide viaduct op een van rechts komende bestuurder van een personenauto klapte. De bestuurder is door [B] aangehouden. [17] De verdachte gaf op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [1980]. [18]
Door [C] (hierna: [C]) is verklaard dat zij op 21 juni 2014 bovenop het viaduct links de A2 op wilde rijden richting Vinkenveen. [C] moest stoppen voor het rode verkeerslicht, maar zag, toen zij bijna stilstond, dat zij groen licht kreeg. [C] zag dat van rechts een auto de kruising opreed. Ze probeerde een aanrijding te voorkomen door hard te remmen, maar dat lukte niet. [19]
Verdachte heeft verklaard dat hij bij het kruispunt waar het ongeluk gebeurde geen verkeerslichten heeft gezien. [20]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 21 juni 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, toebehorende aan[benadeelde 1];
2.
Primair
op 21 juni 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pinpas, toebehorende aan [benadeelde 2];
3.
Primair
op 21 juni 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pinautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 1250 euro, toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte zijn mededader het weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel (te weten door middel van een gestolen pinpas op naam van voornoemde [benadeelde 2]);
4.
op 21 juni 2014 te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Ds. M.L. Kinglaan en de Atoomweg en het Lage Weide viaduct
met dat motorrijtuig, rijdende met een te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was,
- de Ds. M.L. Kinglaan is genaderd en vervolgens is opgereden en telkens van rijstrook heeft gewisseld en daarbij verschillende bestuurders van overige voertuigen min of meer opzij heeft gedrukt en
- de Atoomweg is genaderd en vervolgens is opgereden en vervolgens zijn snelheid heeft verhoogd en vervolgens door de berm heeft gestuurd en
- de splitsing van de afrit Rijksweg A2 en het Lage Weide viaduct is genaderd en vervolgens is opgereden, terwijl hij, verdachte, daarbij een rood verkeerslicht negeerde
waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, in aanrijding is gekomen met een door[C]bestuurd(e) motorrijtuig (personenauto),
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt, en het verkeer op die wegen werd gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Feit 1 en 2: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 4: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 primair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie geëist dat aan verdachte hechtenis zal worden opgelegd voor de duur van 60 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit de eis van de officier van justitie te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan twee diefstallen van pinpassen, waarbij met één van deze passen een groot geldbedrag is opgenomen. De slachtoffers zijn door de mededader(s) van verdachte aangesproken alsof zij de slachtoffers wilden helpen bij hun, al dan niet op verzoek van verdachte of zijn mededader(s) gedane, pintransacties. De mededader(s) van verdachte hebben de pinpassen van de slachtoffers vervolgens op slinkse wijze afhandig gemaakt. Dat verdachte, als chauffeur, een andere rol heeft gehad dan zijn mededaders, die bij de feitelijke uitvoering betrokken waren, maakt voor de rechtbank geen verschil.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat op deze geslepen manier verschillende mensen van hun pinpas en geld zijn bestolen. Extra kwalijk is, dat bij deze feiten kennelijk bewust vooral oudere mensen zijn uitgekozen. Dit soort feiten tast het gevoel van veiligheid aan en kan er bij deze kwetsbare groep toe leiden dat zij niet meer zelfstandig durven pinnen en wantrouwend worden naar mensen die zich behulpzaam voordoen. Hierdoor worden zij beperkt in hun dagelijks functioneren. Verdachte heeft zich hiervan geen rekenschap gegeven, maar zich kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
Voorts heeft verdachte zich in het verkeer gevaarlijk gedragen door met hoge snelheid te rijden, meermalen van rijbaan te wisselen, door de berm te rijden en uiteindelijk een aanrijding te veroorzaken. Bij deze aanrijding zijn beide voertuigen total loss geraakt. Het is niet aan verdachte te danken dat bij dit ongeluk de bestuurster van het andere voertuig en haar dochter niet gewond zijn geraakt.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere straf worden volstaan dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie volgen en aan verdachte voor de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair een gevangenisstraf opleggen van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte voor het onder 4 bewezen verklaarde feit hechtenis opleggen voor de duur van 2 maanden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
De inhoud van de vorderingen
De vordering van[benadeelde 1] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 205,10, waarvan € 150,00 ter zake van immateriële schade en € 55,10 ter zake materiële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente.
9.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [benadeelde 1] toe te wijzen tot € 150,- aan immateriële schade. De benadeelde partij dient voor het materiële deel niet-ontvankelijk te worden verklaard nu dit deel van de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen. Subsidiair heeft de verdediging aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van[benadeelde 1], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 205,10 (tweehonderdvijf euro en tien eurocent), te weten
€ 150,00 aan immateriële schade en € 55,10 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 62, 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 en 2: telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen;
Feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Feit 4: overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 primair tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 4 tot
hechtenis van 2 (twee) maanden;
Benadeelde partij[benadeelde 1] (feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[benadeelde 1] van € 205,10, waarvan € 150,00 ter zake van immateriële schade en € 55,10 ter zake materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 21 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij[benadeelde 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer[benadeelde 1], € 205,10 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf het ontstaan van de schade, te weten 21 juni 2014;
- bepaalt dat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen, vervalt. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en G.A. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 oktober 2014.
Mr. Bos is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan[verdachte] wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een (pin)pas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte]en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) op of omstreeks 21 juni
2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (pin)pas, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun
mededader(s) en/of aan verdachte
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)middel(en)
heeft verschaft door die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en)
met een auto te vervoeren naar de plaats van het misdrijf en/of zich met een
auto op te houden in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf
teneinde voor die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en) de
vlucht mogelijk te maken en/of hen/hem weg te kunnen voeren van de plaats van
het misdrijf;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, een pinpas
(van[benadeelde 1]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van voornoemde pinpas wist, althans redelijkerwijs had moeten
vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een (pin)pas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 2] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte]en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) op of omstreeks 21 juni
2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (pin)pas, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun
mededader(s) en/of aan verdachte
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)middel(en)
heeft verschaft door die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en)
met een auto te vervoeren naar de plaats van het misdrijf en/of zich met een
auto op te houden in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf
teneinde voor die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en) de
vlucht mogelijk te maken en/of hen/hem weg te kunnen voeren van de plaats van
het misdrijf;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht,
althans in Nederland, een (pin)pas (van [benadeelde 2]) heeft verworven,
voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het
verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde (pin)pas wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een pinautomaat heeft
weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 1250 euro), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geldbedrag onder
zijn/hun breik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te
weten door middel van een gestolen en/of verduisterde (pin)pas (op naam van
voornoemde [benadeelde 2]));
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
[medeverdachte]en/of [medeverdachte 2] en/of een of meer andere(n) op of omstreeks 21 juni
2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (van
ongeveer 1250 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan die[medeverdachte]
en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte,
waarbij die[medeverdachte] en/of die [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) het weg te
nemen geldbedrag onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
een valse sleutel (te weten door middel van een gestolen en/of verduisterde
(pin)pas (op naam van voornoemde [benadeelde 2])),
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar, opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of (een)middel(en)
heeft verschaft door die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en)
met een auto te vervoeren naar de plaats van het misdrijf en/of zich met een
auto op te houden in de directe nabijheid van de plaats van het misdrijf
teneinde voor die[medeverdachte] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) andere perso(o)n(en) de
vlucht mogelijk te maken en/of hen/hem weg te kunnen voeren van de plaats van
het misdrijf;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, een
geldbedrag (ongeveer 1250 euro) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden
krijgen van dat geldbedrag wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden,
dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 21 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, in elk geval in Nederland,
als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de
weg, de Ds. M.L. Kinglaan en/of de Rijksweg A2 en/of de Atoomweg en/of het
Lage Weide viaduct
met dat motorrijtuig, rijdende met een (aanzienlijk) hoge snelheid, althans
een te hoge snelheid dan voor een veilig verkeer ter plaatse vereist was,
- de Ds. M.L. Kinglaan is genaderd en/of (vervolgens) is opgereden en/of
(telkens) van rijstrook heeft gewisseld (en daarbij verschillende bestuurders
van overige voertuigen min of meer opzij heeft gedrukt) en/of
- de Atoomweg is genaderd en/of (vervolgens) is opgereden en/of (vervolgens)
zijn snelheid heeft verhoogd en/of (vervolgens) door de berm heeft gestuurd
en/of
- de kruising/splitsing van de afrit Rijksweg A2 en het Lage Weide viaduct is
genaderd en/of (vervolgens) is opgereden, terwijl hij verdachte daarbij een
rood verkeerslicht negeerde
waarna hij, verdachte, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
in botsing/aanrijding is gekomen met een door [C] bestuurd(e)
motorrijtuig (personenauto),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd
veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg(en)
werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900-2014165717Z en A, B, C en D, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 358). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door[benadeelde 1], d.d. 21 juni 2014, p. 23.
3.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door[benadeelde 1], d.d. 21 juni 2014, p. 24.
4.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], d.d. 22 juni 2014, p. 29.
5.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], d.d. 22 juni 2014, p. 30.
6.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2], d.d. 22 juni 2014, p. 73.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2], d.d. 22 juni 2014, p. 74 en 75.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2014, p. 31.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2014, p. 33.
10.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 2], d.d. 24 juni 2014, p. 123.
11.Het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 2], d.d. 24 juni 2014, p. 124.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 juni 2014, p. 8.
13.Het proces-verbaal van relaas, d.d. 25 augustus 2014, p. 325.
14.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 2], d.d. 25 juni 2014, p. 117.
15.Het proces-verbaal verhoor verdachte[verdachte], d.d. 4 juli 2014, p. 242.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2014, p. 34.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2014, p. 35.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 21 juni 2014, p. 36.
19.Het proces-verbaal verhoor benadeelde [C], d.d. 21 juni 2014, p. 187.
20.Het proces-verbaal verhoor verdachte[verdachte], d.d. 22 juni 2014, p. 80.