In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van een gewapende overval op 14 februari 2009. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 24 september 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.J. Lieftink. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend, wat leidde tot een bewijsvoering op basis van de aangifte van het slachtoffer en de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte op de genoemde datum, onder bedreiging met een mes, het slachtoffer heeft gedwongen tot het pinnen van een geldbedrag van 250 euro. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een forensische instelling.
De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 2.250,- gevorderd, welke door de rechtbank volledig werd toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan in het belang van de rechtsgang en ter bescherming van de slachtoffers van geweldsmisdrijven.