ECLI:NL:RBMNE:2014:7382

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
16-661450-14; 16-094993-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraken en diefstallen in Utrecht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 3 september 2014, is de verdachte veroordeeld voor meerdere inbraken en diefstallen in Utrecht. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een terechtzitting op 20 augustus 2014, waar de officier van justitie zijn vordering heeft gepresenteerd en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M. Rotgans, zijn verdediging heeft gevoerd. De tenlastelegging omvatte onder andere inbraken bij verschillende bedrijven en een winkeldiefstal. De verdachte heeft op 29 en 30 april 2014 ingebroken bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2], en op 10 juli 2014 heeft hij een winkeldiefstal gepleegd bij [bedrijf 3]. Daarnaast is hij beschuldigd van de diefstal van een elektrische fiets op 23 april 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gevorderd dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zouden worden verklaard. De verdediging heeft echter betoogd dat niet alle feiten bewezen konden worden, met name de winkeldiefstal, omdat er onvoldoende bewijs zou zijn voor opzet. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de getuigen zorgvuldig gewogen en heeft geconcludeerd dat de verdachte voor de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/661450-14 schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats des misdrijfs werd verschaft door middel van braak en inklimming.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het feit onder dagvaarding B (16/661450-14) en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 134 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een werkstraf van 100 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder [benadeelde 1] en [benadeelde 4]. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661450-14; 16/094993-14 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 3 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [postcode] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat, mr. M. Rotgans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/661450-14 (dagvaarding A)
feit 1: op 29 en 30 april 2014 heeft ingebroken bij [bedrijf 1] te Utrecht;
feit 2: op 30 april 2014 heeft ingebroken bij [bedrijf 2] te Utrecht;
feit 3: op 10 juli 2014 een winkeldiefstal heeft gepleegd bij [bedrijf 3] te Utrecht;
16/661450-14 (dagvaarding B)
op 22 april 2014 een diefstal heeft gepleegd bij [bedrijf 4] te Utrecht;
16/094993-14
op 23 april 2014 te Utrecht een elektrische fiets heeft gestolen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van het bewijs van de feiten 1 en 2 ten laste gelegd onder het parketnummer 16/661450-14 (dagvaarding A) en het feit betreffende parketnummer 16/094993-14.
De verdediging heeft betoogd dat feit 3 op dagvaarding A (16/661450-14) niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Een deel van de boodschappen is door verdachte wel betaald. De pakken paling lagen echter onder zijn T-shirt en is hij vergeten af te rekenen. Aangezien uit het dossier onvoldoende blijkt dat sprake is van opzet moet verdachte van dit feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het feit dat is ten laste gelegd op dagvaarding B (16/661450-14) heeft de verdediging aangevoerd dat bij het verhoor van verdachte niet is voldaan aan het consultatierecht. Uit het verhoor kan worden afgeleid dat verdachte geen afstand heeft gedaan van dit recht. Nu verdachte geen gelegenheid heeft gehad zijn advocaat te consulteren voorafgaand aan het verhoor, dient deze verklaring van het bewijs te worden uitgesloten. Zonder deze verklaring is er onvoldoende wettig bewijs dat verdachte bij deze diefstal betrokken zou zijn. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van dit feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het feit op dagvaarding B (16/661450-14)
De rechtbank constateert dat verdachte ter zake van dit feit op 12 mei 2014 als verdachte is gehoord. Verdachte was toen gedetineerd in de PI Nieuw Holland te Haarlem. Door de verbalisanten is aan verdachte meegedeeld dat hij voorafgaand aan het verhoor een advocaat mag spreken. De verdachte reageert hierop door te zeggen: “Moet ik bellen”. Het verhoor wordt vervolgens voortgezet zonder dat blijkt dat verdachte daadwerkelijk met zijn advocaat heeft overlegd.
Door de officier van justitie is aangevoerd dat, nu verdachte uit anderen hoofde gedetineerd was, het consultatierecht niet zonder meer van toepassing was. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Een uit anderen hoofde gedetineerde verdachte die wordt verdacht van een nieuw strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, bevindt zich wat betreft het consultatierecht in een met een aanhouding vergelijkbare situatie.
Nu uit de opmerking van verdachte niet kan worden afgeleid dat hij ondubbelzinnig afstand doet van zijn consultatierecht, dient zijn verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
De overige bewijsmiddelen in het dossier zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring van dit feit. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder dagvaarding B (16/661450-14) ten laste gelegde feit.
Het bewijs ten aanzien van 16/661450-14 (feiten 1 en 2) [1]
Aangezien verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (16/661450-14) heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 1], mede namens [bedrijf 1] en [A], d.d. 30 april 2014; [2]
 het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [aangever 1], mede namens [bedrijf 1] en [A], d.d. 5 mei 2014; [3]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, d.d. 30 april 2014; [4]
 de verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 20 augustus 2014.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 2], d.d. 30 april 2014; [5]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 2], agent van politie Eenheid Midden-Nederland, d.d. 7 mei 2014; [6]
 de verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 20 augustus 2014.
Het bewijs ten aanzien van 16/661450-14 (feit 3)
Op 10 juli 2014 wordt door [aangever 2] (hierna te noemen: [aangever 2]) aangifte gedaan namens [bedrijf 3] van winkeldiefstal bij [bedrijf 3], gevestigd aan de [adres] te [plaats]. [aangever 2] heeft verklaard dat zij zag dat een man spullen onder zijn T-shirt stopte en hij die niet afrekende. [7]
[benadeelde 3] heeft verklaard dat hij op 10 juli 2014 werkzaam was bij [bedrijf 3]. Hij zag dat een man meerdere pakken palingfilet onder zijn T-shirt vandaan haalde. [8]
Op 10 juli 2014 heeft verdachte verklaard dat hij bij [bedrijf 3] een kilo paling heeft gestolen. Verdachte deed dit omdat hij het niet kon betalen. [9]
Bewijsoverweging ten aanzien van 16/661450-14 (feit 3)
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring die door verdachte bij de politie is afgelegd. Er is geen aanknopingspunt in het dossier dat verdachte, zoals hij heeft verklaard, de belofte is gedaan dat hij in vrijheid zou worden gesteld, als hij zijn handtekening zou plaatsen onder zijn - bekennende - verklaring.
Het bewijs ten aanzien van 16/094993-14 [10]
Aangezien verdachte het onder 16/094993-14 ten laste gelegde feit heeft bekend en geen vrijspraak is bepleit voor zover de rechtbank het feit bewezen acht, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 16/094993-14 ten laste gelegde heeft begaan op grond van de volgende bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van aangifte, gedaan door [benadeelde 4], d.d. 23 april 2014; [11]
 het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 3], agent van politie Eenheid Midden-Nederland, d.d. 23 april 2014; [12]
 de verklaring van verdachte ter terechtzitting, d.d. 20 augustus 2014.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16/661450-14 (dagvaarding A)
1.
hij op tijdstippen in de periode van 29 april 2014 tot en met 30 april 2014 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen drie spaarpotten met een hoeveelheid geld toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich meermalen, te weten op 29
april 2014 en op 30 april 2014 de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
2.
hij op 30 april 2014 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand (gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [bedrijf 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming;
3.
hij op 10 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de supermarkt [bedrijf 3], gelegen aan de [adres], heeft weggenomen pakken palingfilet (ter waarde van 34,90 euro), toebehorende aan [benadeelde 3] en/of [bedrijf 3] te [plaats] (locatie [adres]);
16/094993-14
hij op 23 april 2014 in de gemeente Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een elektrische fiets, toebehorende aan [benadeelde 4].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
16/661450-14 (dagvaarding A)
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd;
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 3: diefstal;
16/094993-14
diefstal.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 134 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft verzocht als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering (Victas), ook als dit inhoudt dat verdachte een ambulante behandeling zal moeten volgen bij Kade 17 of een soortgelijke instelling.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen van 100 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder met name het feit dat hij is bedreigd. Deze bedreiging heeft mede geleid tot de feiten die hij heeft gepleegd. Gelet op deze omstandigheden en het gegeven dat niet alle ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen verklaard, heeft de verdediging verzocht de geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf en de werkstraf te matigen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan drie bedrijfsinbraken, een winkeldiefstal en de diefstal van een fiets. Al deze feiten zijn bijzonder hinderlijk en zorgen voor veel overlast in de samenleving.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op een de verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 juni 2014 dat 11 pagina’s beslaat, waaruit onder meer blijkt dat verdachte in 2013 is veroordeeld voor een vermogensfeit.
Voorts heeft de rechtbank gelet op een reclasseringsrapport van 8 juli 2014, opgemaakt door [B]. In dit rapport wordt geadviseerd aan verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Ter terechtzitting is de deskundige [C], werkzaam als toezichthouder bij Victas, gehoord. [C] heeft verklaard dat er de laatste tijd veel onrust is in het leven van verdachte. Hulpverlening zou verdachte meer structuur kunnen bieden en bijdragen aan het verlagen van het recidiverisico. Door [C] is geadviseerd aan verdachte als bijzondere voorwaarde op te leggen dat hij zal meewerken aan behandeling bij Kade 17 of een soortgelijke instelling.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet met een andere straf kan worden volstaan dan met een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank de hoogte van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van het voorarrest. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 90 dagen. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd verbinden van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals deze door de heer [C] van Victas zijn geadviseerd.
De rechtbank zal aan verdachte voorts een werkstraf opleggen voor de duur van 100 uren.
Hoewel de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie is geëist, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de verdachte een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, aangezien een lagere straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
9.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
9.1
De inhoud van de vorderingen
Ten aanzien van feit 1 (16/661450-14)
De vordering van [benadeelde 1] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 1.580,91 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de executiekosten en de wettelijke rente.
Ten aanzien van 16/094993-14
De vordering van [benadeelde 4] strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 16/094993-14 ten laste gelegde, te weten een totaalbedrag van € 455,96 ter zake van materiële schade.
10.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van [benadeelde 1] toe te wijzen tot een bedrag van € 745,91 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij kan volgens de officier van justitie voor het overige (ad € 835,-) niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd tot gehele toewijzing van de vordering van [benadeelde 4], met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] opgemerkt dat alleen de schade aan de ruit voor vergoeding in aanmerking komt. De kosten die worden opgevoerd voor de schade aan de deurpost zijn niet onderbouwd. Wat betreft de tegels op de pilaar en de vloer is niet duidelijk dat deze schade is ontstaan ten gevolge van het feit. Daarnaast blijkt niet dat de schade daadwerkelijk is gerepareerd: bij de vordering zijn slechts offertes gevoegd.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 4] heeft de verdediging betoogd dat slechts het slot kan worden toegewezen, aangezien alleen daarvan zeker is dat dit beschadigd is. Het bedrag van € 25,- dat wordt opgevoerd is vrij hoog en dient te worden gematigd.
Voor het overige dienen beide vorderingen te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 (16/661450-14)
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 (16/661450-14) bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank stelt deze vast op € 745,91 (zevenhonderdvijfenveertig euro en eenennegentig eurocent) aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het schadebedrag is opgebouwd uit de volgende posten die naar het oordeel van de rechtbank het rechtstreekse gevolg zijn van het handelen van verdachte: ‘ruit’ en ‘tegels pilaar + vloer’.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de laatstgenoemde schadepost niet kan worden toegewezen, nu niet duidelijk is of de schade daadwerkelijk is hersteld. Voor toewijzing van de vordering is niet vereist dat de reparatie van de schade daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zonder nader onderzoek kan de rechtbank niet vast stellen dat deze schade het gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van 16/094993-14
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde 4] als gevolg van het hiervoor onder 16/094993-14 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 84,99 (vierentachtig euro en negenennegentig eurocent) aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit de volgende twee posten die naar het oordeel van de rechtbank het gevolg zijn van het handelen van verdachte: ‘Axa-slot incl. accuslot’ en ‘insteekslot’.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Behandeling van het restant van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Zonder nader onderzoek kan de rechtbank niet vast stellen dat deze schade het gevolg is van het bewezen verklaarde feit. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder dagvaarding B (16/661450-14) ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
16/661450-14 (dagvaarding A)
Feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, meermalen gepleegd;
Feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
Feit 3: diefstal;
16/094993-14
diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 134 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd (een van) de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van Victas, afdeling reclassering (A.B.C.-straat 5 te Utrecht), blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt en zich zal melden zolang en zo frequent de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich zal laten behandelen bij Kade 17 of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 100 (honderd) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 (vijftig) dagen;
Benadeelde partijen
- Ten aanzien van feit 1 (16/661450-14)
 veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1], ter zake van materiële schade tot een bedrag van € 745,91 (zevenhonderdvijfenveertig euro en eenennegentig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 april 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk voor het overige deel van zijn vordering en bepaalt dat dit deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
 veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] € 745,91 (zevenhonderdvijfenveertig euro en eenennegentig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 30 april 2014;
 bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- Ten aanzien van 16/094993-14
 veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4], ter zake van materiële schade tot een bedrag van € 84,99 (vierentachtig euro en negenennegentig eurocent);
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk voor het overige deel van haar vordering en bepaalt dat dit deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
 veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij [benadeelde 4] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] € 84,99 (vierentachtig euro en negenennegentig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
 bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mrs. G.A. Bos en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2014.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Parketnummer 16/661450-14
(dagvaarding A)
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 april 2014
tot en met 30 april 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand
(gevestigd aan de [adres]) heeft weggenomen drie, althans één of meer, spaarpot(ten) (met een hoeveelheid geld), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [benadeelde 1],
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (meermalen, te weten op 29
arpil 2014 en op 30 april 2014) de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 30 april 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (bedrijfs)pand
(gevestigd [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid geld,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] en/of
[bedrijf 2],
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door braak en/of verbreking en/of
inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 10 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de supermarkt [bedrijf 3], gelegen aan de [adres], heeft weggenomen een of meer pak(ken) palingfilet (ter waarde van 34,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] en/of supermarkt [bedrijf 3] te Utrecht (locatie [adres]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
(dagvaarding B)
hij op of omstreeks 22 april 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een winkelpand van
[bedrijf 4] (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een
collectebus (met daarin een onbekend geldbedrag), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 5] en/of [bedrijf 4], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/094993-14
hij op of omstreeks 23 april 2014 in de gemeente Utrecht met het oogmerk
van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (elektrische) fiets,
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 4], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg
te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
braak en/of verbreking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2014104715 en A en B, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 149). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 48 tot en met 51.
3.Pagina 134 tot en met 137.
4.Pagina 52 tot en met 57.
5.Pagina 63 tot en met 66.
6.Pagina 108 en 109.
7.Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal, d.d. 10 juli 2014, pagina 3.
8.Een geschrift, te weten een aangifteformulier winkeldiefstal, d.d. 10 juli 2014, pagina 6.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 10 juli 2014, pagina 11.
10.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nummer PL0900 2014094496, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 30). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
11.Pagina 3 tot en met 5.
12.Pagina 7 en 8.