ECLI:NL:RBMNE:2014:7380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
16-701429-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit handel in softdrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2014 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij de handel in softdrugs. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die strekte tot het opleggen van een verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 33.394,02. De veroordeelde, geboren in 1987 en ingeschreven op een bepaald adres, had eerder op 11 oktober 2013 een veroordeling gekregen voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 4 augustus 2014 zijn zowel de officier van justitie als de raadsman van de veroordeelde gehoord. De verdediging stelde dat de handel in softdrugs geen overlast veroorzaakte en dat de veroordeelde hierdoor hard werd geraakt in haar werk en inkomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde sinds januari 2013 in softdrugs handelde en dat er bewijs was van haar activiteiten via getuigenverklaringen en historische telefoongegevens. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op basis van de omzet en kosten die de veroordeelde had gemaakt in de periode van 24 oktober 2012 tot en met 20 mei 2013. De totale netto winst werd vastgesteld op € 22.369,20, met een aanvullende schatting van € 3.674,94 voor de opbouwfase. Dit leidde tot een totaal geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 26.044,14.

De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om het bedrag te matigen, gezien de draagkracht van de veroordeelde. De beslissing werd genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de veroordeelde verplichtte tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. A. van Maanen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/701429-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 18 augustus 2014
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1987],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.De procedure

De procedure blijkt uit het volgende:
  • de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het strafdossier onder parketnummer 16/701429-13 waaruit blijkt dat [veroordeelde] op 11 oktober 2013 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld ter zake van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, tot de in die uitspraak vermelde straf;
  • het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, d.d. 25 maart 2014, proces-verbaal nummer 2013049351 (hierna te noemen: het rapport);
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
  • de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 4 augustus 2014 is de officier van justitie gehoord. Tevens zijn [veroordeelde] en haar raadsman, mr. W.J. Ausma, gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 33.394,02.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in de eerste plaats opgemerkt dat de handel in softdrugs die door [veroordeelde] werd bedreven nooit voor enige overlast heeft gezorgd. In beginsel waren haar activiteiten vergelijkbaar met die van een coffeeshop. [veroordeelde] wordt echter door de strafrechtelijke gevolgen erg hard geraakt. Zo raakt ze haar huidige baan kwijt, omdat ze geen ‘Verklaring omtrent het gedrag’ kan krijgen.
[veroordeelde] heeft gekozen voor deze handel in softdrugs, omdat zij niet afhankelijk wilde zijn van een uitkering. Met het geld dat zij verdiende kon zij zich onderhouden en hield een bescheiden bedrag over. Uit niets blijkt overigens dat haar vermogen door deze handel is toegenomen. Het daadwerkelijk genoten voordeel is hooguit te schatten op € 10.000,-. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat de handelsvoorraad ter waarde van € 15.000,- in beslag is genomen en dat in de hoofdzaak aan [veroordeelde] een geldboete is opgelegd van € 10.000,- waarvan € 5.000,- voorwaardelijk.
Wanneer het in beslag genomen geldbedrag in mindering wordt gebracht op het door de verdediging geschatte voordeel van € 10.000,- blijft er nog ongeveer € 7.000,- over. Het bedrag dat [veroordeelde] dan gedurende 3 jaar per maand zal moeten afbetalen, is voor haar net haalbaar. Een hoger bedrag is voor haar niet mogelijk, wat tot gevolg zal hebben dat lijfsdwang zal worden toegepast.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op grond van de navolgende feiten en omstandigheden die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend.
De rechtbank gebruikt als grondslag voor de schatting van de hoogte van dit wederrechtelijk voordeel het onder 1 genoemde rapport.
De handel in softdrugs
[veroordeelde] heeft op 25 juni 2013 bij de politie verklaard dat zij sinds januari 2013 in softdrugs handelt. [veroordeelde] heeft verder verklaard dat de telefoon met het nummer [telefoonnummer] van haar is. [1]
De periode
Door getuigen is verklaard dat zij het nummer [telefoonnummer] belden om wiet te bestellen. Volgens historische printgegevens wordt dit nummer voor het eerst actief op 22 augustus 2012 en is dit nummer vanaf 24 oktober 2012 zeer actief. [2]
Uit de historische printgegevens van voornoemd nummer blijkt dat dit nummer op 24 oktober 2012 voor het eerst contact heeft met het telefoonnummer dat in gebruik is bij [getuige 1]. [3] [getuige 1] heeft verklaard dat hij zijn wiet bij [veroordeelde] kocht en dat [veroordeelde] voor Sinterklaas 2012 is begonnen met het verkopen van wiet. [4]
Verder blijkt uit de historische printgegevens dat het nummer [telefoonnummer] op 18 november 2012 voor het eerst contact heeft gehad met het nummer dat in gebruik is bij [getuige 2]. [5] [getuige 2] heeft op 30 mei 2013 verklaard dat hij wiet bestelde door telefonisch contact op te nemen met [veroordeelde]. [getuige 2] geeft aan dat het kan kloppen dat hij [veroordeelde] voor het eerst heeft gebeld in november 2012.
Op basis van de historische gegevens van de ‘handelstelefoon’ en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] acht de rechtbank het aannemelijk dat [veroordeelde] op 24 oktober 2012 is begonnen met haar handel in wiet. De rechtbank zal voor de periode van 24 oktober 2012 tot 1 januari 2013 uitgaan van een zogenoemde opbouwfase. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel in deze periode op 1/3 van het gemiddelde voordeel dat [veroordeelde] in de periode van 1 januari 2013 tot 21 mei 2013 heeft genoten.
De omzet in de periode 1 januari 2013 tot en met 20 mei 2013
De omzet van [veroordeelde] over de periode van 1 januari 2013 tot en met 11 mei 2013 is gebaseerd op het bij [veroordeelde] aangetroffen kasboek. [veroordeelde] heeft verklaard dat dit kasboek haar omzet weergeeft. [6] Daarnaast wordt de betrouwbaarheid van dit kasboek bevestigd door andere bij [veroordeelde] aangetroffen bescheiden. [7]
De rechtbank zal dan ook uitgaan van de omzet die in dit kasboek staat vermeld. Daaruit blijkt het volgende:
Omzet januari 2013: € 8.502,50
Omzet februari 2013: € 8.689,13
Omzet maart 2013: € 10.178,53
Omzet april 2013: € 9.027,70
Omzet mei 2013 (t/m 11 mei 2013): € 4.076,80
Totaal: € 40.474,66 [8]
De periode van 1 januari 2013 tot en met 11 mei 2013 beslaat 131 dagen. [veroordeelde] heeft in deze periode een gemiddelde dagomzet gehad van (€ 40.474,66 / 131) € 308,97. Aangezien [veroordeelde] op 21 mei 2013 is aangehouden, zal de rechtbank als einddatum 20 mei 2013 nemen. [veroordeelde] heeft vanaf 1 januari 2013 tot en met 20 mei 2013 (140 dagen) een totale omzet gehad van (140 x € 308,97) € 43.255,80.
De kosten
Uit het kasboek van [veroordeelde] blijkt dat zij in de periode van 1 januari 2013 tot en met 18 mei 2013 kosten heeft gemaakt ten bedrage van € 19.402,04 (exclusief benzinekosten). De gemiddelde kosten per dag bedragen (€ 19.402,04 / 138 dagen) € 140,59. [9]
Uit de bankafschriften over april 2013 blijkt dat [veroordeelde] in deze maand € 515,81 benzinekosten heeft gehad. Aangezien [veroordeelde] heeft verklaard haar auto ook privé te gebruiken, maar niet heeft willen verklaren wat de afleverkosten voor de wiethandel waren, gaat de rechtbank ervan uit dat de helft van de benzinekosten betrekking had op de handel in wiet. De in deze zaak relevante benzinekosten bedragen dan (€ 515,81 / 2) € 257,91 per maand en (€ 257,91 / 30 dagen) € 8,60 per dag. [10]
Gelet op het voorgaande kunnen de totale kosten per dag worden geschat op (€ 140,59 +
€ 8,60) € 149,19.
De raadsman heeft betoogd dat rekening gehouden dient te worden met de bij [veroordeelde] in beslag genomen handelsvoorraad die een waarde heeft van ongeveer € 15.000,-. De rechtbank kan zich niet met voornoemd standpunt verenigen en is van oordeel dat deze kosten voor eigen rekening van [veroordeelde] dienen te komen nu deze kosten niet zijn gemaakt voor de handel in de periode tot 21 mei 2013.
De winst over de periode 1 januari 2013 tot en met 20 mei 2013
De totale kosten in de periode van 1 januari 2013 tot en met 20 mei 2013 kunnen worden geschat op (€ 149,19 x 140 dagen) € 20.886,60. De netto winst van [veroordeelde] komt dan neer op (€ 43.255,80 - € 20.886,60) € 22.369,20.
De winst over de periode 24-10-2012 – 1-1-2013
In de periode van 1 januari 2013 tot en met 20 mei 2013 heeft [veroordeelde] een netto winst gehad van (€ 22.369,20 / 140 dagen) € 159,78.
De periode van 24 oktober 2012 tot 1 januari 2013 beslaat 69 dagen. In die periode zou [veroordeelde] gelet op het voorgaande een totale winst kunnen hebben gehad van (€ 159,78 x 69 dagen) € 11.024,82. De rechtbank gaat voor deze periode echter uit van een opbouwfase en schat de winst van [veroordeelde] op 1/3 van de winst die zij in 2013 had. Daarmee komt de geschatte winst over de periode van 24 oktober 2012 tot 1 januari 2013 uit op (€ 11.024,82 / 3) € 3.674,94.
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank schat gelet op de voorgaande berekening het door [veroordeelde] in totaal wederrechtelijk verkregen voordeel in de periode van 24 oktober 2012 tot en met 20 mei 2013 op (€ 22.369,20 + € 3.674,94) € 26.044,14.
De opbrengsten die de veroordeelde heeft verworven met het door haar gepleegde feit komen, gelet op het voorgaande, op een totaalbedrag van € 26.044,14. De rechtbank stelt het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op voornoemd bedrag.
Draagkracht
Uit het onderzoek ter zitting is niet aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van de veroordeelde niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen. De rechtbank ziet dan ook geen reden het bovengenoemde bedrag te matigen.

3.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

4.De beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 26.044,14.
Zij legt de veroordeelde [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 26.044,14ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. J. Ebbens en mr. V. van Dam, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. van Reenen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2014.
Mr. Van Maanen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [veroordeelde], d.d. 25 juni 2013, opgenomen als bijlage 1 bij het rapport.
2.Het rapport, pagina 2 van 9.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 juni 2013, p. 296 en 297 van dossiernummer PL0960 2013049351B (strafdossier hoofdzaak).
4.Het concept proces-verbaal van getuige [getuige 1], d.d. 30 mei 2013, p. 292 van dossiernummer PL0960 2013049351B (strafdossier hoofdzaak).
5.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 juni 2013, p. 296 en 297 van dossiernummer PL0960 2013049351B (strafdossier hoofdzaak).
6.Het rapport, pagina 5 van 9.
7.Het rapport, pagina 6 van 9.
8.Het rapport, pagina 6 van 9.
9.Het rapport, pagina 7 van 9.
10.Het rapport, pagina 8 van 9.