In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, vorderde de eiseres, werkzaam als groepsleidster in de kinderopvang, betaling van loon over een aantal uren per week en een salarisverhoging. De eiseres was sinds 2007 in dienst bij de gedaagde, een kinderopvangorganisatie, en had een parttime dienstverband. De gedaagde had per e-mail aan de eiseres medegedeeld dat haar uren zouden worden verminderd, wat leidde tot een geschil over de arbeidsomvang en het recht op doorbetaling van loon. De eiseres stelde dat zij recht had op een vast aantal uren, omdat zij gedurende meerdere jaren gemiddeld meer uren had gewerkt dan in de arbeidsovereenkomst was vastgelegd. De gedaagde betwistte dit en voerde aan dat de arbeidsovereenkomst ruimte bood voor fluctuaties in de arbeidsduur.
De kantonrechter oordeelde dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW niet van toepassing was, omdat de arbeidsovereenkomst expliciet een minimum en maximum aan arbeidsduur bevatte. De rechter concludeerde dat de gedaagde gerechtigd was om de uren van de eiseres te verminderen, gezien de terugloop in het aantal kinderen en de flexibiliteit die de wet biedt. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 3 december 2014.