ECLI:NL:RBMNE:2014:7343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 november 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
16-711351-07 VI zaak
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering uitstel voorwaardelijke invrijheidstelling na onttrekking aan detentie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 november 2014 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1963 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn, had zich onttrokken aan zijn detentie. De rechtbank heeft gelet op verschillende stukken, waaronder een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en een V.I. advies van de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, waaruit blijkt dat de veroordeelde op 7 augustus 2014 niet op zijn werk is verschenen en sindsdien geen contact meer heeft gehad met de autoriteiten.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2014 zijn de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman gehoord. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde in een open kamp zat en dat hij een verkeerde keuze had gemaakt door zich aan zijn detentie te onttrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de vordering van het openbaar ministerie ontvankelijk was en dat de veroordeelde zich op verschillende momenten had onttrokken aan zijn detentie, waaronder bij een verkeerscontrole op 11 september 2014.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde er alles aan had gedaan om uit handen van de politie te blijven en dat hij niet van plan was zich te melden. Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen voor een periode van 120 dagen, zonder dat een exact tijdstip voor de vrijlating kon worden vastgesteld. De beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 21-000845-09 (16/711351-07)
V.I. nummer: 99-000336-12
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2014 op een vordering van de officier van justitie tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen de veroordeelde:
[veroordeelde]
geboren op [1963] te [geboorteplaats]
GBA adres: [postcode] [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn
Raadsman: L de Leon, advocaat te Utrecht

1.De stukken

De rechtbank heeft bij de behandeling van de vordering gelet op:
- het afschrift van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 3 januari 2011 waarin de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- een V.I. advies van de Penitentiaire Inrichting Rotterdam Noordsingel De Ent ZBB d.d. 9 september 2014, met het advies tot uitstel/afstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;
- het proces-verbaal d.d. 21 oktober 2014 waaruit volgt dat veroordeelde op 13 oktober 2014 na onttrekking is aangehouden;
- de vordering van de officier van justitie ex artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht d.d. 15 september 2014, strekkende tot het uitstellen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde voor de duur van 120 dagen;
- al hetgeen op de terechtzitting van 24 oktober 2014 is besproken.

2.De procesgang

Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 24 oktober 2014, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman mr. L. de Leon.

3.De behandeling

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat veroordeelde reeds geruime tijd in een open kamp zat, en daartoe drie verschillende selecties heeft doorstaan, op het moment dat hij te horen kreeg dat hij teruggeplaatst zou worden naar een gesloten afdeling. Veroordeelde heeft, omdat hij niet meer gesloten geplaatst wilde zitten, op dat moment een verkeerde keuze gemaakt door zich aan zijn detentie te onttrekken. Nadat de onderhavige vordering was uitgebracht heeft de raadsman contact met het Openbaar Ministerie opgenomen om na te gaan of er iets geregeld kon worden. Er is toen afgesproken dat veroordeelde zich weer zou melden en dat daarna bekeken zou worden wat er zou gebeuren. Nu dit voor veroordeelde niet te overzien was heeft hij uiteindelijk besloten om zich toch niet te melden.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en heeft verzocht om bij bepaling van de termijn rekening te houden met de omstandigheden waarin veroordeelde verkeerde op het moment waarop hij zich aan zijn detentie onttrok.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in haar vordering, nu deze tijdig is ingediend en de gronden bevat waarop deze vordering berust.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde in het kader van zijn detentie in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting zat. Veroordeelde is op 7 augustus 2014 niet op zijn werk verschenen en niet teruggekeerd naar de Penitentiaire Inrichting; sindsdien is er geen contact meer met veroordeelde geweest. Veroordeelde heeft zich daarmee onttrokken aan zijn detentie.
Veroordeelde heeft op 11 september 2014 bij een verkeerscontrole valse personalia opgegeven en is er, na herkenning, met hoge snelheid en zonder verlichting vandoor gegaan. Een via zijn raadsman gemaakte afspraak om zich te melden is veroordeelde niet nagekomen. Voorts is veroordeelde op 13 oktober 2014 aangehouden terwijl hij zich verstopte in een caravan in een loods naast de woning van zijn vriendin.
Het standpunt van de raadsman dat de veroordeelde nog een kans verdient, verwerpt de rechtbank.
Uit het handelen van veroordeelde concludeert de rechtbank dat hem er kennelijk alles aan gelegen was om uit handen van de politie te blijven en dat hij niet plan was zich op enig moment weer te melden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegewezen, voor de gevorderde duur van 120 dagen.
In artikel 15f lid 1 Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de rechtbank bij toewijzing van de vordering zal aangeven op welk tijdstip veroordeelde in vrijheid zal worden gesteld. De rechtbank is in de onderhavige zaak niet in staat dit tijdstip te bepalen, nu veroordeelde zich enige tijd aan zijn detentie heeft onttrokken. Daarnaast is thans niet vast te stellen hoeveel dagen het strafrestant is van veroordeelde in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank beslist, gelet op de artikelen 15, 15a, 15d en 15e van het Wetboek van Strafrecht, als volgt.

4.De beslissing

De rechtbank:
Wijst de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 120 dagen toe.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, en mrs. H.A. Gerritse en A.R. Creutzberg, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier G. van Engelenburg en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2014.