ECLI:NL:RBMNE:2014:7342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
27 januari 2015
Zaaknummer
16-652442-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige diefstal met geweld en onrechtmatige aanhouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere diefstallen, waaronder diefstal met geweld. De verdachte, geboren in 1961 en woonachtig in Utrecht, werd bijgestaan door haar raadsman, mr. W.C. den Daas. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 november 2014, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere een winkeldiefstal op 10 juli 2014, waarbij de verdachte geweld heeft gebruikt tegen een slachtoffer, en een winkeldiefstal op 27 juli 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, terwijl de verdediging zich refereerde aan het oordeel van de rechtbank voor de bewezenverklaring van de eerste twee feiten, maar vrijspraak bepleitte voor de overige feiten.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig overwogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte op 10 juli 2014 meerdere horloges en parfum heeft gestolen, waarbij zij geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van de winkel. Ook op 27 juli 2014 heeft de verdachte een winkeldiefstal gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een diefstal uit 2013, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gezien haar psychische problemen en verslavingen, en heeft een gevangenisstraf van 12 dagen opgelegd, met aftrek van het voorarrest, en een werkstraf van 80 uren. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn toegewezen, maar omgezet naar werkstraffen. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummers:
16/652442-14; 16/008363-14 (ter terechtzitting gevoegd); 16/661952-14 (ter terechtzitting gevoegd); 16/653581-13 (vordering tenuitvoerlegging); 16/655491-12 (vordering tenuitvoerlegging); 16/106231-12 (vordering tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1961] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres]
Raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 november 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
parketnummer 16/652442-14
feit 1:
op 10 juli 2014 een winkeldiefstal heeft gepleegd en daarbij geweld heeft gebruikt, dan wel gedreigd heeft geweld te gebruiken tegen [slachtoffer];
feit 2:
op 27 juli 2014 en winkeldiefstal heeft gepleegd;
parketnummer 16/008363-14
op 17 juli 2013 goederen heeft gestolen van [benadeelde 1]
parketnummer 16/661952-14.
op 27 juli 2014 een winkeldiefstal heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 van parketnummer 16/652442-14 en onder parketnummer 16/661952-14 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het onder parketnummer 16/008363-14 ten laste gelegde feit kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte dient van dat feit vrijgesproken te worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de onder parketnummer 16/652442-14 ten laste gelegde feiten aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging is van mening dat de rechtbank op basis van de onderliggende dossiers niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder de parketnummers 16/008363-14 en 16/661952-14 ten laste gelegde feiten.
Het proces-verbaal van bevindingen in parketnummer 16/008363-14 betreffende het verhoor van [(toenmalige) echtgenoot van verdachte] betreft een de-auditu verklaring, niet te controleren is wie men heeft gesproken. Derhalve wordt de aangifte van [benadeelde 1] niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund.
Verdachte is niet gehoord ter zake het feit onder parketnummer 16/661952-14 en herkent zichzelf niet op de getoonde foto’s. Voorts is er sprake van een aanhouding buiten heterdaad nu verdachte de dag er na, op 27 juli 2014, is aangehouden zonder toestemming van een (hulp) officier van justitie.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van voornoemde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
parketnummer 16/652442-14
feit 1:
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0900-2014186333. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
[benadeelde 2] zag dat er op 10 juli 2014 een vrouw langs de kassa van [bedrijf 1] in Utrecht liep. De vrouw rekende niets af, liep door en de alarmpoorten gingen af. De vrouw liep naar buiten en werd door haar en een collega tegengehouden. De vrouw liet een tas vallen, daarin zag [benadeelde 2] horloges en parfum afkomstig uit [bedrijf 1]. De vrouw liep naar haar fiets en wilde wegrijden. [benadeelde 2] pakte de fiets vast en de vrouw rende weg. [slachtoffer] rende achter de vrouw aan. Zij kregen de vrouw te pakken. Zij begon te schreeuwen, sloeg om zich heen en raakte daarbij [slachtoffer]. In de tas van de vrouw zaten 4 herenhorloges en twee flacons eau de parfum, afkomstig van [bedrijf 1]. [1]
[slachtoffer] hoorde het alarm afgaan en liep naar voren. Zij zag dat een vrouw door collega’s beet werd gehouden. De vrouw rukte zich met veel geschreeuw los en wilde weg fietsen. [slachtoffer] pakte de fiets en de vrouw rende weg. [slachtoffer] rende achter haar aan. De vrouw begon te schreeuwen en om zich heen te slaan. Zij voelde dat de vrouw haar hierbij met een van haar handen in haar gezicht raakte en voelde kort pijn. [2]
Verbalisant [verbalisant 1] zag op 10 juli 2014 dat een vrouw door twee medewerkers van [bedrijf 1] werd vastgehouden. De vrouw sloeg om zich heen. De vrouw bleek te zijn: [verdachte]. [3]
(bewijs)overweging
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
feit 2
Nu verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 7 november 2014;
  • het aangifteformulier winkeliers ingevuld door [benadeelde 3], pagina 4 t/m 8;
4.3.2
parketnummer 16/661952-14:
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0900-2014208981. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
Op 27 juli 2014 zag [benadeelde 3] dat er op zijn bureau bij [bedrijf 2] te Utrecht een briefje lag. Op het briefje stond geschreven dat een vrouw op 26 juli 2014 met een tas vol boodschappen zonder af te rekenen naar buiten was gelopen. Op de camerabeelden van 26 juli 2014 zag [benadeelde 3] dat een blonde vrouw in de winkel diverse levensmiddelen en shampoo pakte en in haar tas stopte. Hij zag dat de vrouw vervolgens zonder af te rekenen naar buiten liep. De weggenomen goederen hadden een totale waarde van € 71,82.
Later die dag zag hij dezelfde vrouw weer in de winkel. Hij herkende de vrouw van de eerder die dag bekeken beelden van 26 juli 2014. De vrouw nam diverse goederen mee en rekende deze niet af. Hij had de vrouw aangehouden en overgedragen aan de politie. [4]
Verbalisant [verbalisant 2] zag op de beelden van [bedrijf 2] d.d. 26 juli 2014 dat een blonde vrouw in de winkel diverse levensmiddelen en goederen pakte. Zij stopte deze goederen in haar tas en liep vervolgens via de toegangspoortjes naar buiten. [5]
(Bewijs)overwegingen
Aanhouding
De raadsman heeft gesteld dat de aanhouding van verdachte op 27 juli 2014 onrechtmatig was, nu zij zonder toestemming van de (hulp)officier van justitie buiten heterdaad werd aangehouden.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier (PL0900-2014205832) volgt dat verdachte niet ter zake de onderhavig diefstal werd aangehouden maar ter zake de diefstal van 27 juli 2014 (feit 2 parketnummer 16/652442-14) op heterdaad werd aangehouden. Vervolgens werd verdachte aangehouden in verband met het overtreden van haar schorsingsvoorwaarden.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat er geen sprake is van een onrechtmatige aanhouding.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.
Verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij op 26 juli 2014 in [bedrijf 2] is geweest. Voorts herkent zij zichzelf niet op de ter terechtzitting getoonde foto’s.
De rechtbank overweegt dat [benadeelde 3] heeft verklaard dat hij later die dag op 27 juli 2014 dezelfde vrouw, die hij eerder op de beelden van 26 juli 2014 had gezien, weer in de winkel zag. De vrouw nam diverse goederen mee en rekende deze niet af. Hij had de vrouw aangehouden en overgedragen aan de politie.
Verdachte is in de zaak onder parketnummer 16/661952-14 (zie hiervoor onder 4.3.1 feit 2) op 27 juli 2014 door [benadeelde 3] aangehouden ter zake winkeldiefstal.
De rechtbank concludeert aan de hand van het voorgaande dat het verdachte is die op de beelden van 26 juli 2014 te zien is.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout, te weten “27 juli 2014” in “26 juli 2014”. De verdachte wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 juli 2014 een winkeldiefstal bij [bedrijf 2] heeft gepleegd.
4.3.3.
parketnummer 16/008363-14
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL091A-2013162844. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
[benadeelde 1]
Op 17 juli 2013 was [verdachte] (hierna te noemen: verdachte) op bezoek in de woning van [benadeelde 1] aan [adres] te [plaats]. Verdachte vroeg hem om hoofdpijntabletten. [benadeelde 1] ging even zijn kamer uit en zag toen hij terugkwam dat verdachte voor zijn kast stond. In de kast zat zijn muntenverzameling. Verdachte had een kistje met 2-euromunten in haar handen. [benadeelde 1] had eerder die dag een 2-euro munt van verdachte gehad en deze in haar bijzijn in het kistje gestopt. In die kast stonden ook schuifcassettes, een daarvan was gevuld met 2-euro munten. Even later ging verdachte weg. Hij zag kort daarna dat een cassette met daarin 35 munten weg was. [6]
Op 15 augustus 2013 heeft verbalisant [verbalisant 3] een telefoongesprek gevoerd met de (toenmalige) echtgenoot van verdachte: [(toenmalige) echtgenoot van verdachte]. [(toenmalige) echtgenoot van verdachte] verklaarde dat [verdachte] een paar weken geleden met een pak munten thuis was gekomen. Hij dacht dat het vierentwintig 2-euro munten waren die in een fluwelen mapje zaten. [7]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 17 juli 2013 in de woning van [benadeelde 1] is geweest. [8]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op 20 juli 2013 verdachte had opgezocht teneinde zijn munten terug te vragen. Verdachte had hem toen zeven 2-euromunten teruggegeven, welke munten hij herkende als afkomstig uit zijn verzameling. De buurvrouw van verdachte zei tegen hem dat zij van verdachte drie 2-euro munten had gekregen. Zij had hem deze munten gegeven en hij herkende deze munten als zijnde afkomstig uit zijn verzameling.
Uit het loopproces-verbaal (pagina 2 proces-verbaal) volgt dat verbalisant [verbalisant 3] op 3 augustus 2013 telefonisch contact had met verdachte. Verdachte verklaarde toen dat zij de rest van die munten had vergokt. Op 15 augustus 2013 had verbalisant contact met de buurvrouw van verdachte, [buurvrouw van verdachte]. [buurvrouw van verdachte] bevestigde dat zij van verdachte drie munten had gehad. Deze munten had zij weer aan die man (de rechtbank begrijpt dat hier aangever [benadeelde 1] wordt bedoeld) gegeven.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 juli 2013 een hoeveelheid 2-euromunten van [benadeelde 1] heeft gestolen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 16/652442-14
feit 1
op 10 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen meerdere horloges en eau de parfum, toebehorende aan [bedrijf 1], welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat zij, verdachte, nadat zij is aangesproken en vastgepakt/vastgegrepen voornoemde [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen;
feit 2
op 27 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen (ter waarde van 48,68 euro) toebehorende aan [bedrijf 2];
parketnummer 16/008363-14
zij op of omstreeks 17 juli 2013 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen munten (van twee euro) toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
parketnummer 16/661952-14
op 26 juli 2014 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen (ter waarde van 71,82 euro) toebehorende aan [bedrijf 2];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
parketnummer 16/652442-14 feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
parketnummer 16/652442-14 feit 2 en parketnummers 16/008363-14 en 16/661952-14:
telkens: diefstal.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
drs. G.J.W. Pol, psycholoog, die op 30 oktober 2014 een rapport heeft uitgebracht en door M.L.I.M. van Thiel, psychiater, die op 20 oktober 2014 een rapport heeft uitgebracht.
Uit deze rapporten volgt dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van lichte zwakzinnigheid en een persoonlijkheidsstoornis NAO (met borderline en anti-sociale trekken) en aan ziekelijke stoornissen van haar geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van verschillende middelen (cannabis, sedativa en alcohol), van een cognitieve stoornis NAO (in de zin van een algeheel vertraagde cognitieve verwerkingssnelheid, een aandachtstoornis, een geheugenstoornis en stoornissen binnen het frontale functiedomein, bestaande uit een beperkte cognitieve flexibiliteit, een beperkt vermogen om te plannen, een gebrekkige impulscontrole en een beperkt visuo-constructief vermogen) en van een (volledig in remissie zijnde) bipolaire I stoornis. Volgens de deskundigen zijn deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornissen van invloed geweest op het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de voormelde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Nu uit de rapportages of anderszins niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit, is verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 180 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 161 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de strafmaat gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Dergelijk feiten veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust bij de slachtoffers en in de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een drietal diefstallen. Verdachte heeft daarmee laten blijken geen enkel respect voor de eigendommen van een ander te hebben. Voorts veroorzaken dergelijke feiten overlast en financiële schade bij de benadeelden.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat zij reeds vele malen eerder – ook voor soortgelijke feiten - is veroordeeld. Verdachte liep ter zake eerdere veroordelingen in een drietal proeftijden. De waarschuwingen die zij destijds heeft gekregen en de dreiging van de tenuitvoerlegging van, de al dan niet forse gevangenisstraffen, hebben haar er kennelijk niet van kunnen weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan dergelijke feiten.
Uit voornoemde rapportages van drs. G.J.W. Pol en M.L.I.M. van Thiel volgt dat een behandeling van verdachte, gelet op persoon van verdachte en het hoge recidiverisico, aangewezen zou zijn. Echter gezien de verstandelijke beperkingen van verdachte en de daarmee samenhangende beperkte leerbaarheid is een therapeutische behandeling – naast de bestaande medicamenteuze behandeling - niet geïndiceerd. Het is van belang dat verdachte blijvend externe structuur, steun en begeleiding wordt geboden. Het is wenselijk, gelet op verdachtes weigering om ergens anders geplaatst te willen worden, dat de huidige situatie van het beschermd wonen bij Abrona en de medicamenteuze behandeling bij Altrecht in stand blijft. De reclassering heeft aangegeven geen meerwaarde te zien in een reclasseringstoezicht. Voor verdachte is een telkens verlengbare Rechterlijke Machtiging (RM) afgegeven, zodat het mogelijk is om verdachte, indien zij decompenseert en/of haar medicatie niet inneemt, kortdurend op te nemen in de Van der Hoevenkliniek. Een (langere) gevangenisstraf zal naar het oordeel van de deskundigen, gelet op de persoon en de problematiek van verdachte, niet leiden tot een vermindering van het recidiverisico.
Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een werkstraf.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport van Victas d.d. 24 oktober 2014.
Het recidiverisico wordt, gelet op de complexe psychiatrische problematiek en het gebrek aan inzicht en leerbaarheid, als hoog ingeschat waardoor verdachte blijvend gemotiveerd en begeleid dient te worden. Begeleiding in een verplicht kader heeft, gelet op de huidige ingezette en goed ingekaderde zorg en gelet op de mogelijkheid tot opname via een RM, geen meerwaarde. Het gegeven dat verdachte haar huidige woonplek niet kwijt wil en dat haar nieuwe vriend een goede invloed op haar heeft, maakt de kans groter dat verdachte begeleiding en behandeling blijft accepteren met als mogelijke vermindering van het delictgedrag tot gevolg. De reclassering adviseert verdachte een werkstraf op te leggen.
De rechtbank overweegt dat gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en het strafblad van verdachte een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd zou zijn.
De rechtbank zal, gelet op voornoemde rapportages, de persoon van verdachte en haar problematiek, hiertoe echter niet overgaan. De behandeling van verdachte zou door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf namelijk doorkruist worden en voorts zal zij haar woonplek verliezen.
Alles afwegende acht de rechtbank, met name gelet op de persoon van verdachte, een werkstraf van 80 uren passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf opleggen welke gelijk is aan de tijd, te weten 12 dagen, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank komt tot een andere en lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoon en de problematiek van verdachte en met de – in het kader van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling – uit te voeren werkstraffen van in totaal 74 uren.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 3.232,45 voor het feit onder parketnummer 16/008363-14, waarvan € 250,00 ter zake immateriële schade en € 2.982,45 ter zake materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat, gelet op de gevorderde vrijspraak, de benadeelde partij niet ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair bij het standpunt van de officier van justitie aangesloten. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard nu de vordering onvoldoende onderbouwd is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat de behandeling van de vordering in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangifte volgt dat er 35 munten zouden zijn gestolen, waarvan er 10 zouden zijn teruggegeven. Uit de vordering volgt dat er 70 munten zouden zijn gestolen en blijkt niet dat er munten terug zouden zijn gegeven. Niet vastgesteld kan worden hoeveel munten er gestolen zijn, hoeveel munten terug zouden en zijn en wat de waarde van de ontbrekende munten zou zijn.
De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer: 16/106231-12
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de Politierechter van 22 oktober 2012 ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf omgezet dient te worden naar een werkstraf van 20 uur.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf van 14 uur te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.2
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer: 16/655491-12
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de Politierechter van 27 maart 2012 ten uitvoer zal worden gelegd, waarbij de ten uitvoer te leggen gevangenisstraf omgezet dient te worden naar een werkstraf van 120 uur.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank verdachte in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht het evenwel niet passend de hele vordering toe te wijzen. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte overvraagd zal worden, gelet op de in de onderhavige strafzaak op gelegde werkstraf en de onder parketnummer 16/653581-12 uit te voeren werkstraf.
Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 30 dagen, te vervangen door een werkstraf van 60 uren, toewijzen en voor het overige afwijzen.
8.3
De vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer: 16/653581-13
De officier van justitie heeft gevorderd de proeftijd met één jaar te verlengen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal hiertoe niet besluiten nu verdachte bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf haar woonplek kwijt zal raken en dit tevens haar behandeling zal doorkruisen. Voorts zal bij een omzetting naar een werkstraf verdachte overvraagd worden, dit nu zij reeds een werkstraf opgelegd heeft gekregen in de onderhavige strafzaak en de ten uitvoer te leggen gevangenisstraffen onder de parketnummers 16/106231-12 en 16/655491-12 zijn omgezet naar werkstraffen.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14f, 14g, 22c, 22d, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16/652442-14 feit 1:
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
parketnummer 16/652442-14 feit 2 en parketnummers 16/008363-14 en 16/661952-14:
telkens: diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
-
een gevangenisstraf van 12 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
-
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
Vorderingen tenuitvoerlegging
parketnummer 16/106231-12
- gelast dat de voorwaardelijke gevangenisstraf die bij vonnis d.d. 22 januari 2014 is opgelegd in de zaak onder voormeld parketnummer
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 1 week;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door
een werkstraf van 14 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
7 dagen;
parketnummer 16/655491-12
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, die bij vonnis d.d. 27 maart 2012 is opgelegd in de zaak onder voormeld parketnummer,
een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten: 30 dagen gevangenisstraf;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen gevangenisstraf zal worden vervangen door
een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
30 dagen;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;
parketnummer 16/653581-13:
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af, maar verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte, onder parketnummer 16/652442-14, op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. P.P.C.M. Waarts en E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 november 2014.
Mr. E.C.A. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
parketnummer 16/652442-14
1.
zij op of omstreeks 10 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer horloges en/of eau de parfum, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, verdachte, nadat zij is aangesproken en/of vastgepakt/vastgegrepen voornoemde [slachtoffer] in het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geslagen/gestompt;
2.
zij op of omstreeks 27 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen (ter waarde van 48,68 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
parketnummer 16/008363-14
zij op of omstreeks 17 juli 2013 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer munten (van twee euro) en/of een geldkist, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
parketnummer 16/661952-14
zij op of omstreeks 27 juli 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid levensmiddelen (ter waarde van 71,82 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2], pagina 6 en 7.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer], pagina 8 en 9.
3.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 1], pagina 4.
4.Aangifte formulier voor winkeliers, pagina 3 tot en met 7.
5.Proces-verbaal van bevindingen pagina 12.
6.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1], pagina 3 en 4.
7.Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant 3], pagina 16.
8.Verklaring van verdachte afgelegde ter terechtzitting d.d. 7 november 2014