ECLI:NL:RBMNE:2014:7323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2014
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
C/16/379289 / FT RK 14/2356
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opleggen van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. De verzoeker, een 52-jarige alleenstaande man, had eerder een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, maar deze werd door één van de schuldeisers, [verweerder], afgewezen. De verzoeker had een totale schuldenlast van € 49.473,35, waarvan een aanzienlijk deel door [verweerder] werd vertegenwoordigd. Tijdens de zitting op 11 december 2014 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker en zijn schuldhulpverlener aanwezig waren, evenals de vertegenwoordiger van [verweerder].

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker in het verleden twee ondernemingen heeft geëxploiteerd, maar door financiële problemen en een tijdelijke woningverhuizing in 2010 dakloos is geworden. Hij heeft sindsdien een inkomen uit een fulltime dienstverband, maar zijn contract loopt eind 2014 af. De rechtbank heeft de redenen van [verweerder] voor het onthouden van instemming met de schuldregeling in overweging genomen, waaronder de onzekerheid over de toekomstige inkomsten van de verzoeker en de incomplete schuldenlijst.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord niet kon worden toegewezen, omdat [verweerder] in redelijkheid tot zijn weigering kon komen. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt dan de minnelijk regeling, vooral gezien de persoonlijke situatie van de verzoeker, waaronder verslavingsproblematiek. Het verzoek werd afgewezen, maar de rechtbank heeft aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling verder in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/379289 / FT RK 14/2356
uitspraakdatum: 18 december 2014
uitspraak op grond van artikel 287a van de Faillissementswet (‘dwangakkoord’)
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoeker],
geboren op [1962] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats],
hierna: [verzoeker]
tegen
[verweerder],
gemachtigde: Bosveld Incasso en Gerechtsdeurwaarders,
Postbus [postbusnummer],
[postcode] [plaats],
Hierna: [verweerder].

1.De procedure

1.1.
Door [verzoeker] is op 9 oktober 2014 2014 tegelijk met een subsidiair verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling een primair verzoek ingediend tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (hierna Fw.), hierna: het verzoek. Het oorspronkelijke verzoekschrift dwangakkoord richtte zich ook tegen Hornbach Bouwmarkt voor wie Nouta Westland Gerechtsdeurwaarders als gemachtigde optrad. Bij brief van 26 november 2014 zijn [verzoeker] en de schuldeisers op wie het verzoek betrekking had, opgeroepen voor de mondelinge behandeling op 11 december 2014. De schuldhulpverlener heeft per e-mail van 10 decmeber meegedeeld dat de gemachtigde van Hornbach Bouwmarkt alsnog akkoord is gegaan met de aangeboden schuldregeling.
1.2.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 december 2014. Hierbij zijn verschenen:
- [verzoeker];
- mevrouw [A], schuldhulpverlener van Stichting de Tussenvoorziening;
- de heer [verweerder].
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[verzoeker] is 52 jaar oud en is alleenstaand. Hij heeft in 2010 een tweetal ondernemingen in de vorm van een eenmanszaak geëxploiteerd, te weten [onderneming 1] en [onderneming 2]. De werkzaamheden in deze ondernemingen heeft hij beëindigd toen zijn woning in november 2010 ontruimd is. Vanaf dat moment, tot juli 2011, is hij dakloos geweest. Daarna heeft hij onderdak gevonden via Stichting De Tussenvoorziening. Op dit moment woont [verzoeker] op een kamer van het Corporatiehotel van De Tussenvoorziening en wordt zijn inkomen ook door deze organisatie beheert. Hij geniet inkomen uit fulltime werk, op basis van een jaarcontract dat tot 31 decmeber 2014 loopt.
2.2.
[verzoeker] heeft op of omstreeks 16 januari 2014 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers. Zijn totale schuldenlast bedraagt € 49.473,35 ter zake van één preferente schuldeiser voor een schuldvordering van € 11.163,-- en 10 concurrente schuldeisers voor een totale concurrente schuldevordering van € 38.310,35. Dit akkoord houdt - samengevat - in dat [verzoeker] over een periode van 36 maanden zal gaan sparen voor zijn schuldeisers. De maandelijkse reserveringen worden door de schuldhulpverlener ook maandelijks uitbetaald aan de schuldeisers. De aangeboden prognose van voldoening is 60,10% op de preferente schuld en 30,05% op de concurrente schulden. eisers uitgekeerd.
2.3.
De onder 2.2. bedoelde schuldregeling is - inmiddels - door alle schuldeisers behalve [verweerder] aanvaard. De vordering van [verweerder] bedraagt € 19.726,84 en maakt 39,87% uit van de totale schuldenlast.
2.4.
[verweerder] heeft de redenen voor het onthouden van zijn instemming met de aangeboden regeling ter zitting toegelicht.
2.5.
Op basis van het huidige inkomen is er een maandelijkse afloscapaciteit van
€ 506,11 per maand, hetgeen neerkomt op een totaal beschikbaar bedrag voor uitdeling aan de schuldeisers van € 18.219,96 over een periode van 36 maanden. In het minnelijk traject worden door de schuldhulpverlenende instantie geen kosten in rekening gebracht. Bij toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal [verzoeker] aan kosten minimaal
€ 3.684,00 verschuldigd zijn ter zake van salaris bewindvoerder en griffierecht voor deponering van de uitdelingslijst.

3.Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

3.1.
[verzoeker] heeft bij het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank primair verzocht [verweerder] te bevelen in te stemmen met de onder 2.2. bedoelde schuldregeling.
3.2.
[verweerder] bestrijdt het verzoek, kort samnegevat omdat er geen enkele garantie is dat het aangeboden percentage van voldoening ook daadwerkelijk zal worden uitgekeerd. Op het verweer zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord

4.1.
Het verzoek zal slechts kunnen worden toegewezen als [verweerder] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoeker] en de overige schuldeisers, die door die weigering worden geschaad.
4.2.
Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of [verweerder] in redelijkheid tot zijn weigering kon komen, moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord.
Aanvaarding van het akkoord zal, uitgaand van de huidige situatie, tot gevolg hebben dat [verweerder] een betaling van € 5.927,92 tegemoet kan zien. Dit zal (in beginsel) moeten worden vergeleken met de situatie dat op [verzoeker] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt, zoals subsidiair gevorderd. Indien [verzoeker] ten behoeve van de schuldeisers een zelfde bedrag spaart van € 18.219,96, zou na betaling van het bewindvoerderssalaris en kosten maximaal een bedrag van € 14.535,96 voor de crediteuren beschikbaar zijn, zodat [verweerder] alsdan een betaling van € 4.728,52 kan verwachten.
4.3.
[verweerder] heeft echter aangevoerd dat de aangeboden regeling een prognose-akkoord behelst, hetgeen inhoudt dat er geen enkele garantie is dat het aangeboden percentage van betaling in de minnelijke regeling wordt gehaald. Als het zelfde percentage van voldoening als een betaling ineens was aangeboden, zou hij daar anders tegenover hebben gestaan. Of het aangeboden percentage van voldoening wordt gehaald, is geheel afhankelijk van of er inkomen zal worden verworven. Eveneens heeft hij erop gewezen dat er geen enkele zekerheid is dat [verzoeker] na 31 december a.s. nog zijn huidige inkomen zal verwerven, aangezien hij werkzaam is op basis van een tijdelijk contract. In dat kader is voor [verweerder] van belang, dat hij de achtergrond van [verzoeker] kent, waardoor er bij hem weinig vertrouwen bestaat dat [verzoeker] in staat zal zijn de aangeboden regeling na te komen.
4.4.
Ter terechtzitting heeft [verzoeker] verklaard dat hij er vanuit gaat dat zijn contract zal worden verlengd, omdat er telefonisch over salarisverhoging is gesproken. Een concrete bevestiging dat zijn contract na 31 december 2014 zal worden verlengd, heeft hij echter niet.
[verzoeker] heeft ter zitting voorts aanvankelijk verklaard dat van verslavingsproblematiek geen sprake is. Pas nadat [verweerder] heeft meegedeeld dat in de periode dat de bedrijfsbeëindiging van [onderneming 1] speelde, wel degelijk sprake was van gokproblematiek, heeft [verzoeker] erkend dat in die tijd zowel van gokproblemen als van alcoholproblematiek sprake was. Daarnaast heeft [verzoeker] ter zitting verklaard dat op de huidige schuldenlijst alleen zakelijke schulden staan. Hij heeft ook nog voor een bedrag van ongeveer € 6.000,-- privéschulden, ter zake van geleend geld van bekenden. De schuldhulpverlener heeft verklaard dat deze schuldeisers niet zijn aangeschreven, omdat schriftelijk bewijs van deze schulden ontbreekt.
4.5.
Gelet op het voorgaande, constateert de rechtbank dat de schuldenlijst niet compleet is. Het feit dat schriftelijk bewijs van een schuld ontbreekt, betekent immers niet dat die schuld niet bestaat. Nu vast staat dat er meerdere schuldeisers zijn aan wie geen aanbod is gedaan, kan met het onderhavige verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord sowieso geen integrale regeling van de schuldproblematiek worden bereikt. Bovendien is het niet de bedoeling dat zakelijke schuldeisers op dit moment genoegen moeten nemen met een percentage van 30,05% van hun schuldenlast, terwijl privéschuldeisers nadien vervolgens hun volledige vordering voldaan zouden kunnen krijgen. Reeds om deze redenen is het verzoek tot het opleggen van het onderhavige dwangakkoord, niet voor toewijzing vatbaar.
4.6.
Ten overvloede geldt, dat ook indien bij dit dwangakkoord wél alle schuldeisers betrokken waren, de minnelijke regeling niet de wettelijke waarborgen van de Faillissementswet biedt. Van belang is dat een schuldenaar in de wettelijke schuldsaneringsregeling een door de bewindvoerder controleerbare sollicitatieplicht heeft om betaald werk te behouden of te zoeken. Weliswaar is die inspanningsverplichting er ook in het minnelijk traject - en heeft de schuldhulpverlener zich bereid verklaard om op de naleving van die verplichting toe te zien - toch biedt de Faillissementswet daarvoor meer waarborgen. Zo mist de schuldhulpverlener bijvoorbeeld de bevoegdheid tot het nemen van maatregelen indien de schuldenaar zich niet aan die verplichting houdt. De bewindvoerder zou in dat geval om tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kunnen verzoeken. De persoonlijke situatie van [verzoeker] - verslavingsproblematiek die gespeeld heeft en waarvan onvoldoende duidelijk is of en sinds wanneer die onder controle is, alsmede onvoldoende zekerheid over de voortzetting van het dienstverband - maakt dat de rechtbank toezicht door een bewindvoerder op de naleving van deze inspanningsverplichting, maar ook andere verplichtingen, in het belang van alle schuldeisers acht. De rechtbank oordeelt daarom dat [verweerder] in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen.
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5. en 4.6. is overwogen, zal het verzoek worden afgewezen.
4.8.
[verzoeker] heeft ter zitting verklaard dat hij zijn verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaaft, indien zijn verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal dit verzoek dan ook verder in behandeling nemen. Dit verzoek zal op een afzonderlijke zitting behandeld worden, waarvoor [verzoeker] een oproep zal ontvangen.

5.5. De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 18 december 2014.