ECLI:NL:RBMNE:2014:7303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-661544-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel na meervoudige mishandeling en afpersing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 november 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996, die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, bedreiging, afpersing, opzetheling en diefstal met geweld. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 november 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. van der Geest. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van zijn levensgezel, bedreigen met zware mishandeling, en het afpersen van een mobiele telefoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De officier van justitie stelde dat alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen waren, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan alle feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar wel aan de andere feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van feit 3, maar achtte de feiten 1, 2, 4, 5 en 6 bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht op basis van psychologische rapportages. De rechtbank legde een voorwaardelijke PIJ-maatregel op voor de duur van twee jaar, met bijzondere voorwaarden zoals ITB-plus, urinecontroles en behandeling bij De Waag. Daarnaast werd een onvoorwaardelijke werkstraf van 60 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en vond dat de verdachte begeleiding en behandeling nodig had om verdere recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661544-14 en 16/652828-13 (tul)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 november 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2014. Verdachte is verschenen met zijn raadsvrouw mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 26 februari 2014 tot en met 26 mei 2014 zijn levensgezel [slachtoffer 1] meerdere malen heeft mishandeld;
feit 2:op 26 mei 2014 [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 3:op 26 mei opzettelijk [slachtoffer 1] van de vrijheid heeft beroofd;
feit 4: op 26 mei 2014 een diefstal (telefoon/tas) met geweld heeft gepleegd en/of [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot afgifte van die telefoon/tas;
feit 5: op 28 juli 2014 samen met een ander dan wel alleen een auto heeft geheeld;
feit 6: op 20 april 2014 een diefstal met geweld heeft gepleegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening het alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen dienen te worden en hij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten, echter heeft zij zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot de ten laste gelegde bedreiging het tweede gedachtenstreepje niet bewezen kan worden. De raadsvrouw is verder van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3 en 4. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw onderbouwd dat het handelen van verdachte geen vrijheidsberoving oplevert en zij heeft daarbij verwezen naar de doelstelling van artikel 282 Sr in combinatie met de vaste jurisprudentie. Verder heeft de raadsvrouw zich met betrekking tot feit 4 op het standpunt gesteld dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om de telefoon weg te nemen, laat staan het zich toe te eigenen. De raadsvrouw heeft dit ten aanzien van feit 6 primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken om de reden dat er slechts camerabeelden zijn waarop verdachte aan het rennen is en de aangifte betreft een ruim signalement die op punten niet overeenkomt met verdachte. Om die reden is er volgens de raadsvrouw onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het medeplegen van de ten laste gelegde straatroof. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het standpunt van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd. De rechtbank acht de onderhavige feiten en omstandigheden niet van zodanige aard dat hier sprake is van een situatie bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Feiten 1, 2 en 4
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster heeft op 26 mei 2014 bij de politie verklaard dat zij die dag door [verdachte] (hierna: verdachte) werd gebeld. Aangeefster hoorde hem tegen haar zeggen: “[slachtoffer 1], als jij nu niet naar Hilversum komt, dan kom ik naar Bussum en dan heb jij echt een probleem. Dan maak ik je helemaal kapot.” Aangeefster trof verdachte vervolgens in de hal van het station in Bussum en daar hoorde zij verdachte tegen haar zeggen dat zij haar telefoon moest geven. Vervolgens pakte aangeefster de telefoon uit haar schoudertas en gaf deze aan verdachte. Zij zag dat hij haar telefoon vervolgens in zijn zak deed. [2] Vervolgens stond aangeefster tegenover verdachte en zij zag dat hij zijn rechterhand omhoog bracht en haar met zijn vlakke hand op haar linkerwang sloeg. Toen zij daar stonden pakte verdachte haar telefoon uit zijn zak en zei hij dat aangeefster deze nooit meer terug zou zien. Vervolgens kneep verdachte haar in haar linker bovenarm. Vervolgens voelde aangeefster dat verdachte haar linker pols hard vast pakte en haar linker hand naar zijn mond bracht. Vervolgens voelde aangeefster ineens een erge pijn in haar vinger en zij zag dat verdachte in haar wijsvinger had gebeten. Toen hoorde aangeefster dat verdachte tegen haar zei: “Kom, we lopen daar naar toe. Dan ga ik je helemaal kapot maken en ga je zien wat pijn is, zodat je niet meer kan lopen, niks.” Daarna voelde zij dat hij haar hoofd met twee handen beet pakte en haar in haar rechterwang beet, hetgeen pijn deed. Ook zag aangeefster dat verdachte met zijn rechterbeen hard uithaalde en haar op haar linker bovenbeen schopte. [3]
Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte twee weken daarvoor haar ribben heeft gekneusd, door er met zijn vuist op te slaan. Verdachte heeft haar toen ook met haar hoofd tegen de muur geslagen. [4]
Volgens de geneeskundige verklaring d.d. 27 mei 2014 was bij aangeefster op deze datum sprake van:
- een ronde, vage paarsblauwe verkleuring op de rechterwang, met een doorsnede van ongeveer 5 cm. In de bovenrand daarvan de afdruk van een gebit. Er is niet door de huid heen gebeten, de huid is ter plaatste intact;
- een streepvormige oppervlakkige beschadiging van de huid aan de linkerkant van de hals met een afmeting van ongeveer 4 bij 1 cm;
- een kleine bloedblaar, met een diameter van ongeveer 0.5 cm, aan de binnenzijde van de linker wijsvingertop waarbij de huid intact is;
- spierkneuzingen in de rechterwang en het linkerbeen;
- gekneusde ribben. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 mei 2014 aangeefster een klap in haar gezicht heeft gegeven, haar in haar wang en haar vinger heeft gebeten, haar bij haar pols heeft gepakt en haar een schop op haar benen heeft gegeven. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster haar telefoon aan hem moest afgeven en dat hij haar telefoon vervolgens in zijn zak heeft gedaan. [7]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ontkend dat hij vóór 26 mei 2014 geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank echter óók bewezen dat verdachte, zoals is ten laste gelegd, aangeefster voor 26 mei heeft gestompt/geslagen met zijn vuist tegen haar ribben.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot afgifte van haar telefoon, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte dat hij vergeten was dat hij haar telefoon nog in zijn zak had doet hier niet aan af. Verdachte heeft aangeefster gedwongen haar telefoon af te geven, kennelijk omdat hij in haar telefoon wilde kijken, en heeft de telefoon vervolgens in zijn eigen zak gestoken. Aangeefster heeft haar telefoon dagen moeten missen. De rechtbank acht daarmee ook bewezen dat verdachte het oogmerk van toe-eigening heeft gehad. Dat aangeefster de telefoon na een aantal dagen weer teruggekregen heeft doet hier evenmin aan af.
Feit 5
Aangezien verdachte de onder 5 ten laste gelegde opzetheling heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht bovengenoemde ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], namens [benadeelde] [8] ;
- het proces-verbaal van bevindingen [9] ;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting [10] .
Feit 6
Bewijsmiddelen
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 april 2014 omstreeks 02.30 uur over de Spiegelstraat liep. Aangever heeft verder verklaard dat hij vervolgens op de Vlietlaan twee jongens op hem af zag komen, waarbij een van de jongens (dader 1) hem meteen bij zijn jas vast pakte. Aangever zag dat deze jongen een gebalde vuist had en deze naast zijn hoofd hield. Deze jongen zei tegen aangever: “Geef mij alles wat je hebt”. Vervolgens voelde aangever dat de andere jongen (dader 2) de jas van aangever probeerde uit te trekken en hij zei daarbij: “Werk mee”. Dat lukte niet en vervolgens werden de jaszakken van aangever bekeken en ook zijn broekzakken werden doorzocht. Dader 2 pakte uit de kontzakken van aangever zijn mobiele telefoon (Iphone) en 5 euro die in zijn portemonnee zat. Aangever hoorde dader 1 vervolgens nog zeggen dat aangever de politie niet mocht bellen, anders zouden zij hem neersteken. Aangever heeft als signalement van dader 2 opgegeven dat het gaat om een vermoedelijk Marokkaanse man, donker getint, ongeveer 1.80m lang met een slank postuur en gekleed in een zwart trainingspak. Aangever heeft daarbij aangegeven dat hij denkt dat er groene biezen op de armen zaten en hij weet bijna zeker dat dit een voetbal trainingspak betrof. [11]
Verbalisant ziet op camerabeelden van 20 april 2014 tussen 02.42 en 02.47 uur twee manspersonen hard weglopen langs de betaalautomaten van de parkeergarage aan de Olmenlaan in Bussum. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op korte afstand heeft gezien hoe aangever beroofd werd door twee jongens. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de persoon is op bovengenoemde camerabeelden die aan het rennen is. [13]
Bewijsoverweging
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de twee daders is geweest die de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij op slechts een paar meter afstand stond van de beroving en dat hij (letterlijk) heeft gehoord hetgeen de daders tegen aangever hebben gezegd, maar niet een van de twee daders was, zeer onaannemelijk. Dit mede gelet op het feit dat aangever het slechts heeft over twee personen terwijl verdachte volgens zijn eigen verklaring zo dichtbij heeft gestaan, terwijl aangever met geen woord heeft gesproken over een derde persoon. Daarnaast is verdachte rennend op de camerabeelden te zien en past hij binnen het door aangever geschetste signalement, inclusief het trainingspak.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 26 mei 2014 te Bussum en/of Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 1],
- tegen het hoofd en de ribben, heeft geslagen/gestompt en
- in de bovenarm en bij de pols heeft geknepen/vastgepakt en
- in de vinger en de wang heeft gebeten en
- tegen het bovenbeen heeft geschopt,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft
ondervonden.
2.
op 26 mei 2014 te Bussum, Midden-Nederland, [slachtoffer 1] (telefonisch) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Als jij nu niet naar Hilversum komt, dan kom ik naar Bussum en dan heb jij echt een probleem. Dan maak ik je helemaal kapot" en "Dan ga ik je helemaal kapot maken en ga je zien wat pijn is, zodat je niet meer kan lopen,
niks".
4.
op 26 mei 2014 te Bussum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Iphone) toebehorende aan die [slachtoffer 1], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef jouw telefoon!" en
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en geknepen en gebeten.
5.
op 28 juli 2014 te Hilversum, tezamen en in vereniging met een ander, een auto (Mercedes, kenteken [kenteken]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die auto wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
6.
op 20 april 2014 te Bussum, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (Iphone) en een geldbedrag van 5 euro toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader toen aldaar:
- die [slachtoffer 2] heeft vastgepakt en vastgepakt gehouden en
- terwijl zijn mededader een gebalde vuist bij het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft gehouden, tegen die [slachtoffer 2] heeft geroepen: "Geef alles wat je hebt", en
- geprobeerd heeft de jas van die [slachtoffer 2] uit te trekken en daarbij heeft geroepen: "werk mee", en
- de jas en de broek van die [slachtoffer 2] heeft doorzocht en geleegd en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft geroepen: "dat hij niet de politie mocht bellen omdat ze hem anders zouden neersteken".
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
feit 1: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 4: afpersing;
feit 5: medeplegen van opzetheling;
feit 6: diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld
tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de pro-justitia rapportages van drs. C.M.A. van Laarhoven-Aarts, klinisch psycholoog (supervisor) en S. Verhaaren, gz-psycholoog (supervisant) van 3 september 2014 en van G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater, van 10 september 2014. In beide rapportages wordt geadviseerd om verdachte met betrekking tot de ten laste gelegde feiten als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten van bovengenoemde deskundigen over en oordeelt dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot oplegging van jeugddetentie voor de duur van 25 dagen met aftrek van het voorarrest en een werkstraf voor de duur van 80 uur subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Verder heeft de officier van justitie gevorderd tot oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarden ITB-plus, urinecontroles, een behandeling bij De Waag en elektronisch toezicht indien dit nodig wordt geacht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijk deel van 3 maanden met daarbij bijzondere voorwaarden waaronder ITB-plus, verplichte schoolgang, ambulante behandeling bij De Waag dan wel agressieregulatietraining en toezicht door de jeugdreclassering. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een voorwaardelijke PIJ achterwege dient te blijven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn toenmalige (ex)vriendin meermalen mishandeld, bedreigd en haar afgeperst. Verdachte heeft hiermee een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van dit meisje. Bovendien heeft verdachte ervoor gezorgd dat het gevoel van veiligheid van haar is verminderd, terwijl zij zich juist bij haar (ex)vriend veilig zou moeten kunnen voelen. Verdachte heeft daarnaast samen met een ander een kennelijk willekeurig persoon op straat met geweld en onder bedreiging van geweld van onder andere zijn telefoon beroofd. Het betreft een laffe actie, waarbij de daders niet hebben stilgestaan bij de gevolgen van deze gebeurtenis voor het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat bovengenoemde feiten langdurige psychische schade bij de slachtoffers aan kunnen richten en dat dergelijke feiten de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroten.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van de hiervoor onder 7. genoemde rapporten. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de justitiële documentatie d.d. 22 september 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld, en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 28 oktober 2014, ter terechtzitting toegelicht door mevrouw [A]. Daarnaast heeft mevrouw [B] de huidige stand van zaken toegelicht vanuit Bureau Jeugdzorg.
Kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman is van mening dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een gedragsstoornis, beginnend in de kinderleeftijd, ernstig van aard en van misbruik van cannabis. Hiermee samenhangend zou verdachte gevoelig voor antisociale prikkels, vertoont hij zwakke agressieregulatie en een zorgelijke emotionele, sociale en morele ontwikkeling. Zij heeft verder in haar rapport beschreven dat verdachte zich verder zou moeten ontwikkelen in een gestructureerd, optimaal sturend en begrenzend klimaat en dat er toezicht moet zijn op zijn activiteiten buitenshuis. Daarom wordt geadviseerd om een maximaal dwingend kader, om verdachte voor langere tijd optimaal te kunnen begeleiden en behandelen. Geadviseerd wordt hem nog enige tijd in een begeleid kamer wonen-traject te plaatsen, om op dagelijkse basis meer zicht en controle op hem te kunnen houden. Mede gezien de uitkomsten van de PIJ-wegingslijst kan worden gesteld dat een (voorwaardelijke) PIJ een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte zijn persoonlijkheidsontwikkeling kan worden verwacht. Uit het psychologisch onderzoek komt een zelfde beeld en advies ten aanzien van verdachte naar voren.
Raadsonderzoeker [A] heeft namens de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd een voorwaardelijke maatregel voor plaatsing in een inrichting voor jeugdigen op te leggen met als voorwaarde dat de minderjarige medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en dat verdachte intensieve begeleiding aanvaardt in het kader van IBT plus kern en onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, dat verdachte zich onder behandeling van de Waag of een soortgelijke instelling laat stellen en dat verdachte gedurende het huidige schooljaar 2014-2015 onderwijs volgt. Mevrouw [A] heeft op de terechtzitting nog toegelicht dat er op dit moment ambulante begeleiding is in het kader van het begeleid wonen-traject. Daarnaast heeft er ook een intake plaatsgevonden bij De Waag. Echter indien het toch fout gaat, moet er meer achter de hand zijn dan enkel een voorwaardelijke jeugddetentie. Verder heeft zij zich op het standpunt gesteld dat de komende tijd in het teken moet staan van de ontwikkeling van verdachte, waarbij verdachte veel energie zal moeten stoppen in het hulpverleningstraject en hem daarbij niet moeten overvragen, hetgeen zou kunnen gebeuren bij het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf.
[B] heeft namens Bureau Jeugdzorg Utrecht toegelicht dat verdachte zijn schoolgang heeft opgepakt en een intake heeft gehad bij De Waag. Volgens Bureau Jeugdzorg lijkt het er op dat verdachte nu de intrinsieke motivatie heeft gevonden om zijn leven daadwerkelijk te gaan veranderen. Echter acht zij het nog wel van groot belang dat er ondanks deze voorzichtige verbetering, een stok achter de deur komt, met een behandeling.
Uit alle rapportages blijkt en door de toelichtingen van de deskundigen is naar voren gebracht dat verdachte langdurige behandeling nodig heeft en dat deze bij voorkeur ambulant wordt gegeven. Het vervolgen en afronden van de gestarte hulp bij de schorsing van de voorlopige hechtenis verdient dus de voorkeur. De vraag is echter welke juridische vorm hiervoor gekozen dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de problematiek zodanig is dat bij mislukken van het ambulante traject een zware vorm van residentiele hulpverlening noodzakelijk is en om die reden zal de rechtbank geen voorwaardelijke jeugddetentie opleggen zoals verzocht door de verdediging.
Aan de in artikel 77s, eerste lid, onder a, b en c, van het Wetboek van Strafrecht cumulatief gestelde voorwaarden is voldaan, aangezien het bewezenverklaarde misdrijven betreft waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van goederen of personen het opleggen van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eist en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank overweegt daarnaast dat bij de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
De rechtbank zal daarom een voorwaardelijke PIJ-maatregel voor de duur van 2 jaren opleggen, als stevige stok achter de deur voor de bijzondere voorwaarde die de rechtbank zal opleggen: de Maatregel Hulp en Steun, waarvan de eerste 6 maanden na het vonnis ITB-Plus, ook indien dat inhoudt een behandeling door De Waag of een soortgelijke instelling. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat de Maatregel Hulp en Steun, de ITB Plus, het begeleid kamer wonen-traject en de behandeling door De Waag aansluit op de al ten tijde van de schorsing van de voorlopige hechtenis gestarte begeleiding. Ook zal de rechtbank verplichte urinecontroles opleggen. De rechtbank zal daarbij een proeftijd van 2 jaren opleggen.
De rechtbank zal daarnaast nog een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten vergelding rechtvaardigt. De nog te werken uren kunnen in overleg met de jeugdreclassering worden ingepland zodat het voor verdachte te combineren is met andere verplichtingen. De rechtbank legt daarbij minder uren op dan door de officier van justitie geëist, gelet op het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen heeft geacht.
Voorgaande bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk, nu er zonder de begeleiding van de jeugdreclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom ook de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 12 september 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/652828-13 betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 18 juli 2013 van de kinderrechter van de rechtbank Utrecht.
De rechtbank is van oordeel dat, nu ter terechtzitting is gebleken dat deze voorwaardelijk opgelegde straf reeds in zijn geheel ten uitvoer is gelegd, de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 285, 300, 310, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder feit 3 ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
  • Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
  • Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
  • Verklaart het bewezene strafbaar.
  • Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen.
Maatregel
- beveelt de
plaatsingvan verdachte
in een inrichting voor jeugdigenvoor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders gelast;
- stelt daarbij een proeftijd van
twee jaarvast;
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt:
- stelt als
algemene voorwaarden:
* de verdachte zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
* de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
* de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
* de verdachte zal tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde naleven;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* de verdachte moet zich gedurende de proeftijd gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, waarvan de eerste zes maanden ITB Plus;
* de verdachte zal verblijven op een begeleid kamertrainingscentrum, voor zo lang als gedurende de proeftijd door de behandelaars en/of begeleiders van veroordeelde nodig wordt geacht;
* de verdachte zal meewerken aan een behandeltraject bij De Waag, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven,
* de verdachte zal meewerken aan urinecontroles, zo lang en frequent als gedurende de proeftijd door de behandelaars en/of begeleiders van veroordeelde nodig wordt geacht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van deze bijzondere voorwaarde;
Dadelijk uitvoerbaar
- verklaart de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Vordering tenuitvoerlegging ten aanzien van parketnummer 16/652828-13
- verklaart de officier van justitie
niet-ontvankelijkin zijn vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. A.C. Schroten en M.A.E. Somsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 november 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 februari
2014 tot en met 26 mei 2014 te Bussum en/of Hilversum, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel,
althans een persoon, te weten [slachtoffer 1], (met kracht)
- tegen het hoofd en/of de ribben, althans het lichaam, heeft
gestompt/geslagen en/of
- in de bovenarm en/of in de pols, althans in het lichaam, heeft
geknepen/vastgepakt en/of
- in de vinger(s) en/of de wang, althans in het lichaam, heeft gebeten en/of
- tegen het bovenbeen, althans tegen het lichaam, heeft geschopt,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 1] (telefonisch) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden
toegevoegd:"Als jij nu niet naar Hilversum komt, dan kom ik naar Bussum en dan
heb jij echt een probleem. Dan maak ik je helemaal kapot" en/of "Dan ga ik je
helemaal kapot maken en ga je zien wat pijn is, zodat je niet meer kan lopen,
niks", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de
vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/is hij, verdachte,
toen daar opzettelijk wederrechtelijk tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "kom,
we lopen naar huis" en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] vastgepakt en/of
(voortdurend) bij de pols en/of de nek, in elk geval bij het lichaam, vast
gehouden en/of (aldus) (gedurende enige tijd en/of over enige afstand)
meegetrokken en/of (nadat die [slachtoffer 1] zich had los gemaakt en/of was
weg gerend/gelopen) achter die [slachtoffer 1] aan gerend/gelopen en/of die
[slachtoffer 1] (opnieuw) vast gepakt en/of gehouden en/of (vervolgens)
meegenomen naar (en/of vast gehouden in) een woning aan de Vlietlaan;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft
weggenomen een mobiele telefoon (merk Iphone) en/of een tas, in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan
en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te
verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en)
dat hij, verdachte,
(terwijl hij eerder geweld heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1] en/of
die [slachtoffer 1] heeft bedreigd)
- die [slachtoffer 1] heeft gedwongen naar Bussum te komen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef jouw telefoon!", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of geknepen en/of gebeten en/of
- de tas van de schouder van die [slachtoffer 1] heeft getrokken;
en/of
hij op of omstreek 26 mei 2014 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Iphone) en/of
een tas, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die
[slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat
(terwijl hij eerder geweld heeft gebruikt tegen die [slachtoffer 1] en/of
die [slachtoffer 1] heeft bedreigd)
- die [slachtoffer 1] heeft gedwongen naar Bussum te komen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Geef jouw telefoon!", althans
woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of geknepen en/of gebeten en/of
- de tas van de schouder van die [slachtoffer 1] heeft getrokken;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 28 juli 2014 te Hilversum, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een auto (Mercedes, kenteken [kenteken]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad
en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van
het verwerven of het voorhanden krijgen van die auto wist(en) dat het (een)
door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 20 april 2014 te Bussum, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een mobiele telefoon (Iphone) en/of een geldbedrag (met een hoogte van 5
euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of
gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met
het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en /
of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en / of aan (een) andere
deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij
het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
toen aldaar:
- die [slachtoffer 2] heeft/hebben vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of
- terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) een gebalde vuist bij het hoofd
van die [slachtoffer 2] heeft/hebben gehouden, tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen:
"Geef alles wat je hebt", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking en/of
- geprobeerd heeft/hebben de jas van die [slachtoffer 2] uit te trekken en/of daarbij
heeft/hebben geroepen: "werk mee", althans woorden van gelijke dreigende aard
en/of strekking en/of
- de jas en/of de broek van die [slachtoffer 2] heeft/hebben doorzocht en/of geleegd
en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben geroepen: "dat hij niet de politie mocht bellen
omdat ze hem anders zouden neersteken", althans woorden van gelijke dreigende
aard en/of strekking;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0900 2014207756, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 25 van het onder voetnoot 1 opgenomen proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 26 van het onder voetnoot 1 opgenomen proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 27 van het onder voetnoot 1 opgenomen proces-verbaal.
5.Geneeskundige verklaring d.d. 27 mei 2014 opgenomen op pagina 35 van het onder voetnoot 1 opgenomen proces-verbaal.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen op pagina 123 e.v. van het onder voetnoot 1 opgenomen proces-verbaal.
7.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 november 2014.
8.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], namens [benadeelde], opgenomen op pagina 1000-1002A van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
9.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 1007-1009 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
10.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 november 2014.
11.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 3005/3006 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
12.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 3013 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
13.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 4 november 2014.