4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is, met de raadsvrouw, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving heeft gepleegd. De rechtbank acht de onderhavige feiten en omstandigheden niet van zodanige aard dat hier sprake is van een situatie bedoeld in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Bewijsmiddelen
Aangeefster heeft op 26 mei 2014 bij de politie verklaard dat zij die dag door [verdachte] (hierna: verdachte) werd gebeld. Aangeefster hoorde hem tegen haar zeggen: “[slachtoffer 1], als jij nu niet naar Hilversum komt, dan kom ik naar Bussum en dan heb jij echt een probleem. Dan maak ik je helemaal kapot.” Aangeefster trof verdachte vervolgens in de hal van het station in Bussum en daar hoorde zij verdachte tegen haar zeggen dat zij haar telefoon moest geven. Vervolgens pakte aangeefster de telefoon uit haar schoudertas en gaf deze aan verdachte. Zij zag dat hij haar telefoon vervolgens in zijn zak deed.Vervolgens stond aangeefster tegenover verdachte en zij zag dat hij zijn rechterhand omhoog bracht en haar met zijn vlakke hand op haar linkerwang sloeg. Toen zij daar stonden pakte verdachte haar telefoon uit zijn zak en zei hij dat aangeefster deze nooit meer terug zou zien. Vervolgens kneep verdachte haar in haar linker bovenarm. Vervolgens voelde aangeefster dat verdachte haar linker pols hard vast pakte en haar linker hand naar zijn mond bracht. Vervolgens voelde aangeefster ineens een erge pijn in haar vinger en zij zag dat verdachte in haar wijsvinger had gebeten. Toen hoorde aangeefster dat verdachte tegen haar zei: “Kom, we lopen daar naar toe. Dan ga ik je helemaal kapot maken en ga je zien wat pijn is, zodat je niet meer kan lopen, niks.” Daarna voelde zij dat hij haar hoofd met twee handen beet pakte en haar in haar rechterwang beet, hetgeen pijn deed. Ook zag aangeefster dat verdachte met zijn rechterbeen hard uithaalde en haar op haar linker bovenbeen schopte.
Aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte twee weken daarvoor haar ribben heeft gekneusd, door er met zijn vuist op te slaan. Verdachte heeft haar toen ook met haar hoofd tegen de muur geslagen.
Volgens de geneeskundige verklaring d.d. 27 mei 2014 was bij aangeefster op deze datum sprake van:
- een ronde, vage paarsblauwe verkleuring op de rechterwang, met een doorsnede van ongeveer 5 cm. In de bovenrand daarvan de afdruk van een gebit. Er is niet door de huid heen gebeten, de huid is ter plaatste intact;
- een streepvormige oppervlakkige beschadiging van de huid aan de linkerkant van de hals met een afmeting van ongeveer 4 bij 1 cm;
- een kleine bloedblaar, met een diameter van ongeveer 0.5 cm, aan de binnenzijde van de linker wijsvingertop waarbij de huid intact is;
- spierkneuzingen in de rechterwang en het linkerbeen;
- gekneusde ribben.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 26 mei 2014 aangeefster een klap in haar gezicht heeft gegeven, haar in haar wang en haar vinger heeft gebeten, haar bij haar pols heeft gepakt en haar een schop op haar benen heeft gegeven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster haar telefoon aan hem moest afgeven en dat hij haar telefoon vervolgens in zijn zak heeft gedaan.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
Verdachte heeft ontkend dat hij vóór 26 mei 2014 geweld tegen aangeefster heeft gebruikt. Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank echter óók bewezen dat verdachte, zoals is ten laste gelegd, aangeefster voor 26 mei heeft gestompt/geslagen met zijn vuist tegen haar ribben.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 4
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot afgifte van haar telefoon, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen. De verklaring van verdachte dat hij vergeten was dat hij haar telefoon nog in zijn zak had doet hier niet aan af. Verdachte heeft aangeefster gedwongen haar telefoon af te geven, kennelijk omdat hij in haar telefoon wilde kijken, en heeft de telefoon vervolgens in zijn eigen zak gestoken. Aangeefster heeft haar telefoon dagen moeten missen. De rechtbank acht daarmee ook bewezen dat verdachte het oogmerk van toe-eigening heeft gehad. Dat aangeefster de telefoon na een aantal dagen weer teruggekregen heeft doet hier evenmin aan af.
Feit 5
Aangezien verdachte de onder 5 ten laste gelegde opzetheling heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht bovengenoemde ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde], namens [benadeelde];
- het proces-verbaal van bevindingen;
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Bewijsmiddelen
Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 april 2014 omstreeks 02.30 uur over de Spiegelstraat liep. Aangever heeft verder verklaard dat hij vervolgens op de Vlietlaan twee jongens op hem af zag komen, waarbij een van de jongens (dader 1) hem meteen bij zijn jas vast pakte. Aangever zag dat deze jongen een gebalde vuist had en deze naast zijn hoofd hield. Deze jongen zei tegen aangever: “Geef mij alles wat je hebt”. Vervolgens voelde aangever dat de andere jongen (dader 2) de jas van aangever probeerde uit te trekken en hij zei daarbij: “Werk mee”. Dat lukte niet en vervolgens werden de jaszakken van aangever bekeken en ook zijn broekzakken werden doorzocht. Dader 2 pakte uit de kontzakken van aangever zijn mobiele telefoon (Iphone) en 5 euro die in zijn portemonnee zat. Aangever hoorde dader 1 vervolgens nog zeggen dat aangever de politie niet mocht bellen, anders zouden zij hem neersteken. Aangever heeft als signalement van dader 2 opgegeven dat het gaat om een vermoedelijk Marokkaanse man, donker getint, ongeveer 1.80m lang met een slank postuur en gekleed in een zwart trainingspak. Aangever heeft daarbij aangegeven dat hij denkt dat er groene biezen op de armen zaten en hij weet bijna zeker dat dit een voetbal trainingspak betrof.
Verbalisant ziet op camerabeelden van 20 april 2014 tussen 02.42 en 02.47 uur twee manspersonen hard weglopen langs de betaalautomaten van de parkeergarage aan de Olmenlaan in Bussum.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op korte afstand heeft gezien hoe aangever beroofd werd door twee jongens. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de persoon is op bovengenoemde camerabeelden die aan het rennen is.
Bewijsoverweging
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de twee daders is geweest die de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij op slechts een paar meter afstand stond van de beroving en dat hij (letterlijk) heeft gehoord hetgeen de daders tegen aangever hebben gezegd, maar niet een van de twee daders was, zeer onaannemelijk. Dit mede gelet op het feit dat aangever het slechts heeft over twee personen terwijl verdachte volgens zijn eigen verklaring zo dichtbij heeft gestaan, terwijl aangever met geen woord heeft gesproken over een derde persoon. Daarnaast is verdachte rennend op de camerabeelden te zien en past hij binnen het door aangever geschetste signalement, inclusief het trainingspak.