ECLI:NL:RBMNE:2014:7302

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-661606-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na meerdere winkeldiefstallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere vermogensdelicten had gepleegd, waaronder winkeldiefstallen. De verdachte, geboren in 1962 en verblijvende in de PI Nieuwegein, werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.W. Plantenga. Tijdens de zittingen op 2 en 16 september 2014 werd de verdachte niet altijd persoonlijk gehoord, maar zijn verdediging was aanwezig. De tenlastelegging omvatte diefstal van zonnebrillen, armbanden en horloges in Utrecht op verschillende data in juni 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van de beschikbare bewijsmiddelen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, onder verwijzing naar de ontkennende verklaringen van de verdachte.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte vrijgesproken moest worden van enkele ten laste gelegde feiten, maar dat er voldoende bewijs was voor de diefstal van de zonnebrillen en de heling van de armbanden en horloges. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan deze feiten, ondanks zijn ontkenning. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de recidiveproblematiek van de verdachte in overweging genomen bij de strafoplegging.

De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de rechtbank volgde deze eis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ISD-maatregel moest ondergaan, gezien zijn eerdere veroordelingen en de ernst van de gepleegde feiten. De rechtbank legde de maatregel op voor de maximale duur van twee jaar, met de verplichting voor het Openbaar Ministerie om binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis te rapporteren over de voortgang van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661606-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 30 september 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1962] te [geboorteplaats] (Iran)
thans verblijvende in PI Nieuwegein, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De onderzoeken ter terechtzitting hebben plaatsgevonden op 2 en 16 september 2014. De verdachte is op 2 september 2014 niet verschenen, hij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn raadsvrouw mr. L.W. Plantenga, advocaat te Utrecht. Op 16 september 2014 is verdachte in persoon verschenen en heeft hij zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn advocaat voornoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:op 20 juni 2014 in Utrecht bij [bedrijf 1] drie zonnebrillen heeft gestolen (
primair) dan
wel heeft geheeld (
subsidiair).
Feit 2:op 20 juni 2014 in Utrecht bij [bedrijf 2] twee armbanden heeft gestolen
(
primair) dan wel heeft geheeld (
subsidiair).
Feit 3: op 9 juni 2014 in Utrecht bij [bedrijf 3] zes horloges heeft gestolen (
primair) dan wel in de periode van 9 juni 2014 tot en met 20 juni 2014 deze horloges heeft geheeld (
subsidiair).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat alle primair ten laste gelegde diefstallen wettig en overtuigend bewezen dienen te worden en hij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, mede gelet op de (ontkennende) verklaringen van verdachte, geen van de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden en heeft om die reden verzocht om verdachte van alle feiten vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair en feit 3 primair
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde diefstallen. De rechtbank overweegt daartoe dat er weliswaar aangiftes liggen en dat de goederen zijn aangetroffen onder verdachte, echter dat hiermee niet bewezen kan worden dat verdachte ook diegene is geweest die de diefstallen heeft gepleegd nu er enkel vrij algemene signalementen zijn afgegeven waar, naast verdachte, vele personen binnen zouden kunnen passen. Gelet op het voorgaande is er onvoldoende wettig bewijs aanwezig in het dossier om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van bovengenoemde feiten.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair [1]
Aangever [benadeelde 1] heeft namens [bedrijf 1] te Utrecht op 20 juni 2014 aangifte gedaan bij de politie. [2] Op die dag zag medewerkster [benadeelde 2] van deze winkel een man op de afdeling lopen die een zonnebril pakte. Zij zag vervolgens dat hij de afdeling verliet en richting de uitgang liep. De medewerkster heeft vervolgens de man, nadat hij de kassa’s was gepasseerd, tegen gehouden. Zij zag dat de man een zonnebril van het merk Carrera in zijn handen hield. [3]
Tijdens de insluitingsfouillering werden bij verdachte de volgende goederen aangetroffen:
-twee zonnebrillen, een van het merk Rayban en een van het merk Sinner;
-meerdere armbanden van het merk [merknaam A];
-een horloge van het merk [merknaam B]. [4]
Medewerkster [benadeelde 2] heeft de overige twee zonnebrillen van de merken Sinner en Rayban herkend als zijnde eigendom van [bedrijf 1]. [5]
Aangeefster [benadeelde 3] heeft namens [bedrijf 2] op 20 juni 2014 aangifte gedaan van diefstal op diezelfde dag van twee armbanden. De twee onder verdachte inbeslaggenomen armbanden die de politie aan [benadeelde 3] heeft getoond, heeft aangeefster herkend als armbanden toebehorende aan de winkel. [6]
Aangeefster [benadeelde 4] heeft namens [bedrijf 3] te Utrecht op 20 juni 2014 aangifte gedaan van diefstal van zes horloges op of omstreeks 9 juni 2014. Aangeefster heeft het horloge dat de politie haar heeft getoond, herkend als eigendom van de winkel. [7]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht, gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de drie in de tenlastelegging genoemde zonnebrillen heeft gestolen. De medewerkster van [bedrijf 1] heeft gezien hoe verdachte een van de zonnebrillen pakte en zonder af te rekenen, mee nam naar de uitgang. Vervolgens zijn nog twee zonnebrillen onder verdachte aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij deze zonnebrillen van een vriend zou hebben gekregen, acht de rechtbank mede gelet op het voorgaande, niet aannemelijk.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Er liggen aangiftes en de goederen zijn onder verdachte aangetroffen. Daar komt bij dat verdachte geen logische verklaring heeft afgegeven voor het voorhanden hebben van deze goederen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1 primair:
op 20 juni 2014 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie (merk Carrera en Rayban en Sinner, totaalwaarde van ongeveer 348 euro) zonnebrillen toebehorende aan [bedrijf 1].
Feit 2 subsidiair:
op 20 juni 2014 twee armbanden heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die armbanden redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Feit 3 subsidiair:
in de periode van 9 juni 2014 tot en met 20 juni 2014 te Utrecht een horloge heeft verworven, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die horloges redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 1 primair:
Diefstal
Feit 2 subsidiair en feit 3 subsidiair:
Telkens: schuldheling
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot oplegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) met een maximum duur van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken, maar subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, maar hem enkel af te straffen en daarbij te volstaan met een straf die gelijk is aan het voorarrest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen maatregeloplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten, die naast schade vaak veel hinder opleveren voor de gedupeerde bedrijven. Diefstallen kosten winkels, en daardoor ook het publiek, jaarlijks veel geld. Verdachte heeft hier niet bij stilgestaan en enkel gedacht aan zijn eigen gewin. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het helen van gestolen goederen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van het Leger des Heils van 6 augustus 2014 en het consult strafrechtspleging ISD van 29 juli 2014 van psychiater drs. G.B. van de Kraats. Laatstgenoemde deskundige heeft op de zitting van 16 september 2014 toegelicht dat er bij verdachte sprake is van een dubbele diagnose, waaronder verslavingsproblematiek en psychiatrische problematiek, waardoor volgens hem het ISD-traject de enige overgebleven manier is om zowel het recidive risico als de persoonlijke problematiek te proberen te verminderen en dus de gewezen route is. Dit mede gelet op het feit dat verdachte niet wenst mee te werken en het om die reden niet mogelijk is hem in het kader van een bijzondere voorwaarde op te laten nemen in een forensische setting. Gedwongen opname in het kader van de BOPZ is volgens de deskundige ook niet de aangewezen oplossing nu behandeling via de BOPZ zich niet specifiek richt op vermindering van het recidivegevaar.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. In het voorgaande is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel justitiële documentatie van 23 juli 2014 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl het bewezenverklaarde is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
Op grond van deze documentatie, de problematiek van verdachte en het feit dat in het verleden hulpverleningstrajecten tot onvoldoende resultaat hebben geleid, dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane feiten.
De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat verdachte vele malen hulp heeft gekregen - zowel in een vrijwillig als een gedwongen kader - maar dat die hulp de recidive van verdachte niet heeft beperkt. De rechtbank ziet verder geen enkel alternatief waarmee de recidive van verdachte afdoende zal worden beperkt. Het hoofddoel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Om die beveiliging te bewerkstelligen zal verdachte langdurig behandeld moeten worden voor zijn problematiek, waaronder zijn langdurige drugsverslaving. De ISD-maatregel biedt een langdurig juridisch kader waarbinnen een en ander kan worden gerealiseerd.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Nu de concrete invulling van het hulpverleningstraject thans nog niet duidelijk is, zal de rechtbank bij het opleggen van de ISD-maatregel bepalen dat het Openbaar Ministerie binnen negen maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank bericht over het verloop van de maatregel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 310 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- Spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder feit 2 primair en 3 primair ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 jaren.
- Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. C.A.M. van Straalen en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
Hij op of omstreeks 20 juni 2014 te Utecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie (merk Carrera en/of Rayban en/of Sinner, totaalwaarde van ongeveer 348 euro), in elk geval een of meer zonnebril(len) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Hij op of omstreeks 20 juni te Utrecht, althans in Nederland, drie, in elk geval een of meer, zonnebril(len) (merk Carrera en/of Rayban en/of Sinner) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die zonnebril(len) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Art 417bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
Art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
Hij op of omstreeks 20 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee, in elk geval een of meer, armband(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Hij op of omstreeks 20 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, twee, in elk geval een of meer, armband(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die armband(en) wist, althans redelijkerwijs had kunnen vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Art 417bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
Art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
3.
Primair
Hij op of omstreeks 09 juni 2014 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zes, in elk geval een of meer, horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
Hij op of omstreeks de periode van 09 juni 2014 tot en met 20 juni 2014 te Utrecht, althans in Nederland, zes, in elk geval een of meer, horloge(s) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die horloge(s) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Art 417bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
Art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0900 2014164346, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte voor winkeliers van [benadeelde 1] namens [bedrijf 1] Utrecht (met bijlage), pagina 20/21 van het proces-verbaal genoemd onder 1.
3.Proces-verbaal van aangifte voor winkeliers van [benadeelde 1] namens [bedrijf 1] Utrecht (met bijlage), pagina 26 van het proces-verbaal genoemd onder 1.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 13/14 van het proces-verbaal genoemd onder 1.
5.Proces-verbaal van aangifte voor winkeliers van [benadeelde 1] namens [bedrijf 1] Utrecht (met bijlage), pagina 26 van het proces-verbaal genoemd onder 1.
6.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] namens [bedrijf 2], pagina 31/32 van het proces-verbaal genoemd onder 1 in samenhang met het proces-verbaal van relaas van [verbalisant], brigadier-rechercheur van politie, pagina 1 van het proces-verbaal genoemd onder 1.
7.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] namens [bedrijf 3], pagina 34 van het proces-verbaal genoemd onder 1.