ECLI:NL:RBMNE:2014:7289

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-659214-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in drugs door verdachte in Woerden tussen januari en juli 2012

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2014, staat de verdachte terecht voor handel in drugs in de periode van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 in Woerden. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 15 april 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. N. van Schaik. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van drugs, waaronder MDMA en amfetamine. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel en een overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder verklaringen van getuigen en de verdachte zelf. De getuigen hebben verklaard dat zij drugs, waaronder XTC-pillen, van de verdachte hebben gekocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen pillen in beslag zijn genomen, maar op basis van de verklaringen en deskundigenrapporten is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een taakstraf van 60 uren opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de in beslag genomen identiteitsbewijzen en het zakje met wit poeder onttrokken moeten worden aan het verkeer. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de verklaring van de bewezenverklaring en de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659214-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014. Verdachte is verschenen met zijn raadsman mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 in Woerden heeft gehandeld in drugs.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Van de zijde van de verdediging is ter zitting aangevoerd dat er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel gelet op de beslissing van de officier van justitie om verdachte wel te vervolgen en anderen niet. Daarnaast is er volgens de verdediging sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Gelet op het voorgaande, in onderling samenhang bezien, dient het Openbaar Ministerie volgens de verdediging niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn strafvervolging overeenkomstig artikel 359a lid 1 sub c Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank overweegt dat het de rechtbank niet vrij staat om de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie ten volle te toetsen. In verband met de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een strafvervolging dient de rechtbank uitsluitend te onderzoeken of er sprake is van een situatie waarin de vervolging is ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie de keuze heeft om al dan niet tot vervolging over te gaan. Dit betekent dat de officier van justitie kan besluiten om ten aanzien van de ene verdachte wel tot vervolging over te gaan en ten aanzien van de andere verdachte niet. De officier van justitie heeft ter zitting toegelicht waarom verdachte wel is vervolgd en andere personen niet. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden niet worden geoordeeld dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Het door de officier gemaakte onderscheid is gebaseerd op een weloverwogen keuze. Dat de verdediging het niet met de officier eens is doet hier niet aan af.
Ten aanzien van de redelijke termijn, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is echter, anders dan de verdediging, niet van oordeel dat dit niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie tot gevolg dient te hebben. De rechtbank zal de redelijke termijn verder bespreken onder 8.3.
Voorgaande betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende wettig en overtuigen bewijs voorhanden is. De verdediging heeft dit onderbouwd door te stellen dat verdachte weliswaar heeft verklaard XTC-pillen te hebben verkocht, maar dat uit het NFI-onderzoek blijkt dat er meerdere testresultaten mogelijk zijn met betrekking tot de werkzame stoffen in de pillen. Dit is van belang omdat de rechtbank de overtuiging niet kan afleiden uit het effect dat gebruikers hebben gevoeld. Derhalve is het de vraag of de geschetste effecten gekomen zijn door het gebruik van een op lijst I genoemd middel, ook daarbij in aanmerking genomen dat dit blijkbaar in de zaken tegen de andere verdachten tot sepots heeft geleid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
BewijsmiddelenGetuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij van verdachte een groen pilletje met daarop een krokodil kreeg. Verder heeft hij verklaard dat hij sowieso tien keer van verdachte XTC heeft gekocht, dan wel gekregen. [1]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij één keer drugs heeft gekocht van verdachte. Hij heeft toen 10 pillen gekocht voor 40 euro. Het was heel sterk. Het ging om een blauw hartje, Bleu Devil. [2]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij zijn drugs voornamelijk heeft gekocht bij verdachte. Verdachte leverde vooral XTC en wiet. Het ging om (blauw)groene pillen met een lacoste krokodilletje er op. Over wat verdachte zelf gebruikte verklaart hij dat hij verdachte vaak strak heeft zien staan van de XTC-pillen. [3]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode van januari tot begin augustus 2012 drugs heeft gebruikt en dat hij daarvan lief en druk werd en dat hij grote pupillen en waterige ogen kreeg en strak stond. Hij heeft tien namen genoemd van mensen aan wie hij pillen heeft verkocht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij blauwe hartjes heeft verkocht aan [getuige 2]. Volgens verdachte werd hierover verteld dat deze heel sterk waren, maar hij vond dat zelf wel meevallen. Ook heeft verdachte verklaard dat hij groene of blauwe pillen met een krokodil heeft gekocht en weer doorverkocht. Dit waren sterke pillen. [4]
Ter zitting heeft verdachte verklaard in ongeveer 7 maanden 150 pillen te hebben verkocht. [5]
Deskundige Walinga heeft in zijn rapport verklaard dat het bestand waarin gegevens van tabletten opgenomen zijn, die door het NFI zijn onderzocht, en welk bestand met betrekking tot gegevens van januari 2010 tot en met juli 2013 ruim 6372 tabletten bevat, 389 items bevat die voldoen aan de omschrijving krokodil, klaverdrie of klavervier, witte tabletten met vraagteken of kruis, blauwe hartjes en triangels. Van deze 389 items bevatten 337 items (87%) een stof die staat vermeld op een van de lijsten, behorende bij de Opiumwet. [6]
Deskundige Walinga heeft verder verklaard dat van de bovengenoemde 6372 tabletten, tabletten met een 'krokodil' (hieronder vallen 'Lacoste logo' en 'krokodil') 32 keer voorkomen en:
- 32 MDMA bevatten. [7]
Uit bovengenoemd rapport blijkt verder dat tabletten met 'blauwe hartjes' 60 keer voorkwamen en:
- 4 2 C-B bevatten
- 2 amfetamine bevatten
- 44 MDMA bevatten
- 1 MDMA en MDA bevatte
- 9 negatief waren (dat wil zeggen dat er geen stoffen zoals vermeld op een van de lijsten behorende bij de Opiumwet zijn aangetoond) [8]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat onder XTC-pillen in het gewone spraakgebruik worden verstaan pillen die een verboden stof bevatten, met een over het algemeen als prettig ervaren uitwerking op het gemoed en het lichaam. Voorop staat dat in onderhavige zaak geen pillen in beslag genomen zijn en dat er dus geen direct bewijs is dat de pillen een verboden stof als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet bevatten. De rechtbank is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring en wel op grond van het volgende. Verdachte heeft zowel bij de politie als ook ter zitting erkend in XTC te hebben gehandeld. Hij heeft ook bij de politie uitgebreid verklaard over de uiterlijke kenmerken van de drugs die hij verkocht als ook de werking. Volgens verdachte veroorzaakten de pillen een reactie die hoort bij een XTC pil. Maar ook [getuige 2] heeft verklaard over de sterkte van de geleverde pillen. Beiden hadden van de inname van de pil een reactie die gebruikelijk is bij een XTC pil met werkzame stof. Gelet op de periode waarin het gebruik plaatsvond en de verklaringen over de (sterke of minder sterke) werking van de pillen, is er sprake van ervaren drugsgebruikers. Ten aanzien van deze gebruikerservaringen overweegt de rechtbank, anders dan de verdediging, dat deze gebruikt kunnen worden voor het bewijs gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2004, NJ 2004, 676.
Verder hebben afnemers [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] verklaard dat zij 'krokodillen' kochten van verdachte. Dergelijke pillen zijn, rond de periode waarin het dealen plaatsvond, door het NFI getest en hadden volgens het NFI allemaal werkzame stoffen overeenkomstig de tenlastelegging. Dit geldt ook voor het overgrote deel van de “blauwe hartjes”. De rechtbank overweegt dat, gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, bewezen is dat de XTC-pillen waarin verdachte heeft gedeald een werkzame stof bevatten die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 te Woerden meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd telkens een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of methadon en/of N-etyl MDA, zijnde MDA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of methadon e/of N-etyl MDA, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van 80 uur te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een voorwaardelijke werkstraf dient te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een periode van zeven maanden met hoge frequentie gehandeld in XTC-pillen. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze harddrugs, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Ook in dit geval is er concreet gevaar voor de gezondheid van gebruikers opgetreden onder andere door verslaving en mensen die “out” gingen. Verdachte heeft dit voor zijn eigen gewin (ter financiering van zijn eigen gebruik) op de koop toe genomen, terwijl hij deze risico’s kende omdat daarover onderling werd gesproken. Voorts gaan de verspreiding van en handel in deze middelen in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen. Een en ander maakt het feit zo ernstig dat niet met een voorwaardelijke straf, als door de verdediging bepleit, kan worden volstaan.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de navolgende factoren.
Verdachte is niet eerder veroordeeld en hij is derhalve first offender. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (2A) van 9 december 2013, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. De Raad heeft voor de zitting aangegeven niet te zullen verschijnen nu dit geen toegevoegde waarde heeft omdat alles goed gaat met verdachte. De ouders hebben hierin een positieve rol gespeeld en doen dat nog steeds. Ook heeft verdachte volledige openheid van zaken gegeven van meet af aan. Dit weegt voor de rechtbank zwaar en de rechtbank zal dit bij haar oordeel betrekken
Verder houdt de rechtbank rekening met de periode die is verstreken sinds het verhoor van verdachte. Op 26 september 2012 heeft er een huiszoeking plaatsgevonden. Daarbij is aan verdachte de cautie gegeven. Verdachte heeft toen direct volledige openheid van zaken gegeven, zoals hiervoor reeds weergegeven. Het einddossier was reeds in september 2013 gereed. Verdachte is echter pas voor het eerst op 19 maart 2014 in deze zaak gedagvaard. Voorgaande betekent dat er meer dan 19 maanden zijn verstreken sinds de huiszoeking. De redelijke termijn (bij minderjarige zaken) is daarmee overschreden. Indien er geen sprake zou zijn geweest van een termijnoverschrijding zou de rechtbank zijn overgegaan tot het opleggen van de gevorderde werkstraf voor de duur van 80 uur, maar gelet op bovengenoemde overschrijding van de redelijke termijn, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uur passend is. De rechtbank zal dit aan verdachte opleggen.

9.Beslag

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslaggenomen (valse) identiteitsbewijzen en het zakje met wit poeder dienen te worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft geen verweer gevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu deze voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zij dienen te worden onttrokken aan het verkeer.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Bewezenverklaring
-Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
-Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
-Het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid
-Verklaart het bewezene strafbaar.
-Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een zakje crèmekleurig poeder;
  • twee identiteitsbewijzen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, mrs. E.A. Messer en J.M.L. van Mulbregt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot en met juli 2012 te Woerden, in elk geval in Nederland, meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, telkens ongeveer een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of methadon en/of N-etyl MDA, zijnde MDA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of methadon e/of N-etyl MDA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen op pagina 519/520 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014450, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 894.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2], opgenomen op pagina 110 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3], opgenomen op pagina 608 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen op pagina 303-307 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Verklaring van verdachte ter zitting d.d. 15 april 2014.
6.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 5 september 2013.
7.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 3 oktober 2013.
8.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 3 oktober 2013.