ECLI:NL:RBMNE:2014:7287

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-659213-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handel in drugs en aanzetten tot seksuele handelingen met minderjarigen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 29 april 2014, is de verdachte beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder handel in verdovende middelen en het aanzetten van een minderjarige tot seksuele handelingen. De verdachte, geboren in 1997, heeft in de periode van januari 2012 tot juli 2012 in [plaats] verdovende middelen, waaronder XTC, verhandeld. Daarnaast heeft zij op 2 juli 2012 samen met een medeverdachte een 15-jarig meisje aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen bij een 13-jarige jongen in ruil voor XTC-pillen. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en ander bewijs vastgesteld dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De verdediging heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs is voor de drugshandel en de ontuchtige handelingen, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, medeplegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, en het in bezit hebben van aanstotelijke afbeeldingen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 130 uur en de in beslag genomen telefoon is verbeurd verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar status als first offender en de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659213-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1997] te [geboorteplaats]
wonende te ([postcode]) [woonplaats], [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014. Verdachte is verschenen met haar raadsvrouw mr. N. Sprengers, advocaat te Woerden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en haar raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
in de periode van 1 januari 2012 tot juli 2012 te [plaats] heeft gehandeld in verdovende middelen;
feit 2
Primair: zij op 2 juli 2012 te [plaats] in vereniging door giften en/of beloften van geld of goed [slachtoffer] heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen;
Subsidiair: zij op 2 juli 2013 te [plaats] in vereniging opzettelijk ontuchtige handelingen van [slachtoffer] met [getuige 1] heeft teweeggebracht/bevorderd;
feit 3
zij in de periode van 2 juli 2012 tot en met 27 juli 2012 te [plaats] een afbeelding aan anderen zonder verzoek heeft toegezonden terwijl zij wist dat die aanstotelijk is voor de eerbaarheid;
feit 4: zij op 2 juli 2012 te [plaats] in het bezit is geweest van een afbeelding(en) met een seksuele gedraging van personen onder de achttien jaar;
feit 5: zij op 2 juli 2012 een telefoon, waarop door de politie beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken door die telefoon in het toilet te gooien.

3.Voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Van de zijde van de verdediging is ter zitting aangevoerd dat er wat betreft de drugshandel sprake was van een groepsactiviteit waaraan veel jongeren hebben deelgenomen. Alleen verdachte en één medeverdachte ondervinden hiervan mogelijke strafrechtelijke consequenties. Daarbij heeft de officier van justitie ook nog gekozen voor de meest zware manier van afdoen middels een zitting bij de meervoudige kamer, terwijl, conform artikel 495 van het Wetboek van Strafvordering, de kinderrechter toch de eerst aangewezen rechter is om van jeugdzaken kennis te nemen. De verdediging heeft de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij de vraag omtrent de ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat de verdediging zich kennelijk op het standpunt heeft gesteld dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De rechtbank overweegt dat het de rechtbank niet vrij staat om de vervolgingsbeslissing van de officier van justitie ten volle te toetsen. In verband met de ontvankelijkheid van de officier van justitie in een strafvervolging dient de rechtbank uitsluitend te onderzoeken of er sprake is van een situatie waarin de vervolging is ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. De rechtbank overweegt dat de officier van justitie ter zitting uitgebreid en gemotiveerd uiteen heeft gezet waarom verdachte wel is gedagvaard en anderen niet en dat bij die anderen pas na indringende gesprekken op het parket in aanwezigheid van hun ouders tot een sepotbeslissing is gekomen. Verder is het aan de officier van justitie om het forum te bepalen waar de zaak aanhangig wordt gemaakt, waarbij de keuze voor afdoening door een meervoudige kamer, gelet op de aard en omvang van de ten laste gelegde feiten, alleszins begrijpelijk is. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er in de gegeven omstandigheden niet worden geoordeeld dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met de (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Dit betekent dat het verweer van de verdediging wordt verworpen en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 primair en 3 tot en met 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten nu er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft dit ten aanzien van feit 1 onderbouwd door te stellen dat het enige dat kan worden bewezen is dat gedurende enige tijd door een grote groep jongeren stoffen zijn uitgewisseld waarvan zij dachten dat het drugs waren. Of deze veronderstelling juist is geweest, kan achteraf op geen enkele manier met zekerheid worden vastgesteld. De raadsvrouw heeft ten aanzien van het tweede feit aangevoerd dat er te weinig bewijs is voor de onderdelen 'door giften' en 'heeft bewogen'. Met betrekking tot de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de verdediging toegelicht dat niet valt uit te sluiten dat iemand anders met de telefoon van verdachte een of meerdere foto's heeft gemaakt en deze aan anderen heeft toegestuurd. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Feit 1
Bewijsmiddelen[getuige 2] heeft verklaard dat hij XTC, speed en GHB van verdachte heeft gekocht. [getuige 2] heeft verder verklaard dat hij 9 van de 10 keer zijn drugs bij verdachte kocht. Ook heeft hij verklaard dat hij vooral Defqon, Bleu Devil en ook een keer triangels heeft gekocht. [1]
[getuige 3] heeft verklaard dat hij een keer XTC-pillen heeft gekocht van verdachte en dat dit witte pillen waren met daarop een klavertje drie of vier. [2]
[getuige 4] heeft verklaard dat hij altijd zijn drugs bij verdachte kocht. Ongeveer tien keer XTC en een paar keer GHB. Het betrof Lacoste (krokodillen), Rode Defqon en Blauwe Defqon. [getuige 4] heeft verder verklaard dat hij in het algemeen het effect goed merkte. [3] Hij werd gewoon heel energiek als hij had gebruikt en kreeg tintelingen door zijn lichaam. Nadat hij XTC had gebruikt, kreeg hij grote ogen en pupillen en een strakke kaaklijn. [4]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij heeft gehandeld in XTC-pillen. [5]
Deskundige Walinga heeft in zijn rapport verklaard dat het bestand waarin gegevens van tabletten opgenomen zijn, die door het NFI zijn onderzocht, en welk bestand met betrekking tot gegevens van januari 2010 tot en met juli 2013 ruim 6372 tabletten bevat, 389 items bevat die voldoen aan de omschrijving krokodil, klaverdrie of klavervier, witte tabletten met vraagteken of kruis, blauwe hartjes en triangels. Van deze 389 items bevatten 337 items (87%) een stof die staat vermeld op een van de lijsten, behorende bij de Opiumwet. [6]
Deskundige Walinga heeft verder verklaard dat van de bovengenoemde 6372 tabletten, tabletten met een 'krokodil' (hieronder vallen 'Lacoste logo' en 'krokodil') 32 keer voorkomen:
- 32 bevatten MDMA. [7]
Uit bovengenoemd rapport blijkt verder dat tabletten met 'klaverdrie' 46 keer voorkwamen en dat:
-16 2C-B bevatten
-1 amfetamine bevatte
-15 MDMA bevatten
-1 MDMA en metamfetamine bevatte
-4 MDMA en PMMA bevatten
-9 PMMA bevatten. [8]
Uit bovengenoemd rapport blijkt verder dat tabletten met 'triangels' 141 keer voorkwamen en dat:
-2 amfetamine bevatten
-114 MDMA bevatten
-1 MDMA en N-ethyIMDA bevatte
-1 MDMA en PMMA bevatte
-3 mefedron bevatten
-5 methadon bevatten
-1 PMMA
- 14 negatief waren (dat wil zeggen dat er geen stoffen zoals vermeld op een van de lijsten behorende bij de Opiumwet zijn aangetoond) [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat onder XTC-pillen in het gewone spraakgebruik worden verstaan pillen die een verboden stof bevatten, met een over het algemeen als prettig ervaren uitwerking op het gemoed en het lichaam. Voorop staat dat in onderhavige zaak geen pillen in beslag genomen zijn en dat er dus geen direct bewijs is dat de pillen een verboden stof als bedoeld in lijst I bij de Opiumwet bevatten. De rechtbank is desondanks op grond van de volgende feiten en omstandigheden van oordeel dat er sprake is van de verboden stoffen als bedoeld in de bewezenverklaring en wel op grond van het volgende. Verdachte heeft ter zitting erkend in XTC te hebben gehandeld. Volgens verschillende afnemers, die over een periode van ongeveer een half jaar meerdere keren per week afnamen, waaronder [getuige 4] en [A], veroorzaakten de pillen die zij van verdachte hadden gekocht een reactie die hoort bij een XTC pil. Ten aanzien van deze gebruikerservaringen overweegt de rechtbank dat deze gebruikt kunnen worden voor het bewijs, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 26 oktober 2004, NJ 2004, 676.
Verder hebben deze afnemers verklaard dat zij 'krokodillen', en 'klaverdrie' kochten van verdachte. Dergelijke pillen zijn, rond de periode waarin het dealen plaatsvond, door het NFI getest en hadden volgens het NFI allemaal werkzame stoffen overeenkomstig de tenlastelegging. Voor de “triangels” geldt dat voor het overgrote deel. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, bewezen is dat de pillen waarin verdachte heeft gedeald een werkzame stof bevatten die op grond van lijst I bij de Opiumwet verboden is. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 2, feit 3 en feit 4
Bewijsmiddelen
Er worden op de telefoon van [getuige 2] twee foto's aangetroffen. Hierop is volgens de omschrijving van verbalisant [B] te zien dat een meisje [getuige 2] aan het pijpen is en dat [getuige 1] zit toe te kijken. [10] Dit meisje blijkt later [slachtoffer] te zijn. [11]
[getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat [getuige 1] en [verdachte] hadden bedacht dat [slachtoffer] hem zou moeten pijpen en daarvoor vervolgens pillen zou krijgen van [getuige 1]. [getuige 2] heeft verder verklaard dat [slachtoffer] hem daadwerkelijk oraal heeft bevredigd en dat zij 1 ȧ 2 dagen later ook daadwerkelijk 10 pillen heeft gekregen van [getuige 1] waar hij bij was. Ook heeft [getuige 2], ten aanzien van de twee op zijn telefoon aangetroffen foto's, verklaard dat [getuige 1] de foto van dichtbij heeft gemaakt en [verdachte] die van veraf. Zij hebben die foto’s ieder met hun eigen toestel gemaakt. [verdachte] heeft vervolgens de door haar gemaakte foto naar [getuige 1] gestuurd en [getuige 1] heeft deze doorgestuurd aan [getuige 2]. [12]
[getuige 5] heeft verklaard dat zij van [getuige 2] heeft gehoord dat [slachtoffer] hem heeft gepijpt voor tien pillen en daarvan een foto of een filmpje was gemaakt. [13]
[slachtoffer] heeft bij de politie verklaard dat zij [getuige 2] heeft gepijpt. Verder heeft zij verklaard dat het idee van [verdachte] kwam. [verdachte] had met [getuige 1] gepraat en [getuige 1] wilde [getuige 2] nog een cadeautje geven. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat zij er volgens [verdachte] tien pillen voor zou krijgen. [slachtoffer] heeft die pillen ook daadwerkelijk van [getuige 1] gekregen. [14] Ook heeft zij verklaard dat [getuige 1] er bij was en dat [verdachte] er ook bij was, maar niet de hele tijd en dat zij wist dat er foto's van waren. [15]
Uit het uitlezen van de telefoon van [getuige 2] komt het volgende 'ping'-gesprek naar voren tussen [getuige 2] en verdachte:
[verdachte]: [slachtoffer] wil vr 10 p
[getuige 2]: was dat van die 10 p voor ippa een grapje
[verdachte]: neee ik meen t
[verdachte]: Mr niet over pingen tegen [slachtoffer]
[verdachte]: Dn heb je bewijs
[getuige 2]: Hah oke
[verdachte]: Niemand mag weten
[getuige 2]: ja [getuige 1] wilt kijken. [16]
Uit het uitlezen van de telefoon van [slachtoffer] komt het volgende 'ping'-gesprek naar voren tussen [slachtoffer] en verdachte:
[verdachte]: Dit is serieus
[verdachte]: [getuige 1] wil [getuige 2] een cadeautje geven
[verdachte]: hij wil 10 p geven voor ipa
[verdachte]: Mr we zeggen tegen niemand
[verdachte]: Blijft tussen ons 4
[slachtoffer]: Wat wil die
[verdachte]: Gepijpt worden gans
[verdachte]: [getuige 2] pijpen
[verdachte]: voor 10 p'rs
[slachtoffer]: wie gaat dat doen ?
[verdachte]: jij ? [17]
[getuige 6] heeft verklaard dat zij van [verdachte] heeft gehoord dat [slachtoffer] [getuige 2] moest pijpen voor tien Xtc-pillen. [18]
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] [getuige 2] aan het pijpen was. Hij zag dat [getuige 2] zijn lul in [slachtoffer] haar mond zat. [19] Hij heeft ook verklaard dat verdachte een foto naar hem heeft toegestuurd waarop te zien is dat [slachtoffer] [getuige 2] aan het pijpen is. [20]
[getuige 7] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] [getuige 2] heeft gepijpt voor tien pillen. [getuige 7] heeft verder verklaard dat [verdachte] twee foto's naar haar stuurde. De foto was heel erg ingezoomd. Hierop was alleen het hoofd van [slachtoffer] te zien en [getuige 2]. [21]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen, met name de verklaringen van [getuige 2] en [slachtoffer], maar ook uit de 'ping'-gesprekken van verdachte met deze twee personen individueel, naar voren komt dat verdachte diegene is geweest die samen met [getuige 1] [slachtoffer] heeft bewogen om in ruil voor pillen [getuige 2] oraal te bevredigen. Verdachte heeft daarbij wel degelijk [slachtoffer] bewogen tot het uitvoeren van deze handeling. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het verweer van de raadsvrouw dat verdachte niet diegene is geweest die de pillen aan [slachtoffer] heeft gegeven doet hier niet aan af, nu het hier om medeplegen gaat.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte een foto van voornoemde seksuele handeling op haar telefoon heeft gehad en deze foto ook naar meerdere mensen heeft verstuurd. De rechtbank acht ook de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten om die reden eveneens wettig en overtuigend bewezen. Het verweer van de raadsvrouw dat niet valt uit te sluiten dat iemand anders met de telefoon van verdachte een of meerdere foto's heeft gemaakt en deze aan anderen heeft toegestuurd, acht de rechtbank onaannemelijk, want speculatief en op geen enkele wijze concreet onderbouwd, reeds ook al niet toen verdachte daaromtrent door de politie is bevraagd.
Feit 5
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
-het proces-verbaal van bevindingen [22] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. [23]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
1.
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2012 tot en met juli 2012 te [plaats], (telkens)
meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en MDA en/of mefedron en/of methadon en/of N-etyl MDA, zijnde MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of methadon en/of N-etyl MDA, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
Primair
zij op 2 juli 2012, te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, door giften, te weten door het geven van XTC pillen, een persoon, te weten [slachtoffer], geboren op [1997], waarvan verdachte wist dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen, bestaande die handelingen uit het oraal bevredigen van [getuige 2] in aanwezigheid van [getuige 1] en verdachte;
3.
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 juli 2012 tot en met 27 juli 2012, te [plaats], (telkens) een afbeelding aan meerdere personen, te weten [getuige 1] en [getuige 7], anders dan op hun verzoek, heeft toegezonden terwijl zij ernstige reden heeft om te vermoeden dat die afbeelding aanstotelijk voor de eerbaarheid is;
4.
zij op 2 juli 2012 te [plaats] op haar telefoon een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij meerdere personen die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, zijn betrokken, in bezit heeft gehad, welke afbeelding van een seksuele gedraging bestaat uit:
- een minderjarige jongen en een geknield minderjarig meisje, die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben, waarbij het minderjarige meisje de (stijve) penis van de minderjarige jongen in haar mond houdt;
5.
zij op 2 juli 2012 te [plaats], opzettelijk een telefoon, waarop door [C], brigadier van politie Utrecht en [D], brigadier van politie Utrecht en [B], hoofdagent van politie Utrecht, op grond van artikel 96 Wetboek van Strafvordering beslag was gelegd, aan dat beslag heeft onttrokken, door die telefoon in het toilet te gooien.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2 Primair:
Medeplegen van door giften, een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen;
feit 3
Ernstige reden hebbende om te vermoeden dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd;
feit 4
Een afbeelding bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben;
feit 5
Opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van twee jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van 150 uur te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een periode van zeven maanden met hoge frequentie gehandeld in XTC-pillen. Door haar handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze harddrugs, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Ook in dit geval is er concreet gevaar voor de gezondheid van gebruikers opgetreden onder andere door verslaving en mensen die “out” gingen. Voorts gaan de verspreiding van en handel in deze middelen in het algemeen gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen.
Verdachte heeft verder samen met een ander haar 15-jarige vriendin aangezet tot het verrichten van seksuele handelingen bij een 13-jarige jongen. Het 15-jarige meisje heeft de jongen oraal bevredigd in ruil voor 10 XTC-pillen. Verdachte heeft daarvan vervolgens een foto gemaakt met haar telefoon en deze naar andere leeftijdsgenoten opgestuurd.
Door de wetgever is de geestelijke en lichamelijke integriteit van jeugdigen jonger dan
16 jaar uitdrukkelijk beschermd, onder meer op de grond dat zij op seksueel gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact, in de ruime zin des woords, voldoende te kunnen inschatten. Handelingen waartoe verdachte dit meisje heeft aangezet, vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Daarbij heeft verdachte gebruik gemaakt van de door haarzelf benoemde beïnvloedbaarheid van het slachtoffer.
Tenslotte heeft verdachte geprobeerd de waarheidsvinding te dwarsbomen door haar telefoon aan het beslag te onttrekken.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de navolgende factoren.
Verdachte is niet eerder veroordeeld en zij is derhalve first offender. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het meest recent over verdachte opgemaakte rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (2B update) van 27 maart 2014, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Dit omdat er reeds een hulpverleningstraject vanuit De Waag plaats vindt binnen het vrijwillig kader en er is, volgens de toelichting van de heer [E] op de zitting, ook geen aanleiding om dit in een verplicht kader te laten plaatsvinden. De rechtbank zal dit bij haar oordeel betrekken.
Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat, hoewel er geen sprake is van eendaadse samenloop zoals beschreven in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht, de bewezen verklaarde feiten nauw met elkaar samenhangen. Verder overweegt de rechtbank dat de zedenfeiten, zoals die bewezen zijn verklaard, met name door jeugdigen onderling hebben plaatsgevonden . Dit betekent niet dat verdachte niet te ver is gegaan, maar de rechtbank is wel van oordeel dat de opname van die feiten in het strafblad van verdachte niet tot gevolg zou moeten hebben dat zij geen verklaring omtrent het gedrag meer zou kunnen krijgen.
Verder is de rechtbank, met de verdediging, van oordeel dat er in onderhavige zaak sprake is van een forse overschrijding van de vervolgingstermijn. Op 26 september 2012 heeft er een huiszoeking plaatsgevonden. Vervolgens is verdachte in januari 2013 gehoord en was het einddossier in september 2013 reeds gereed. Verdachte is echter pas voor het eerst op 20 maart 2014 in deze zaak gedagvaard. Dit betekent dat er meer dan 19 maanden zijn verstreken sinds de huiszoeking. De redelijke termijn (bij minderjarige zaken) is daarmee fors overschreden. De rechtbank zal hieraan na te noemen gevolgen verbinden.
De officier van justitie heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden en een werkstraf van 150 uren gevorderd. De rechtbank acht deze straf, gelet de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op hetgeen wordt opgelegd in vergelijkbare zaken, in beginsel een passende straf. Echter, nu de feiten zijn gepleegd in de periode van januari tot en met juli 2012 en verdachte naast onderhavige zaak tot op heden niet met justitie in aanraking is gekomen en het al een geruime tijd goed gaat met de behandeling van verdachte, acht de rechtbank een voorwaardelijke straf noch passend, noch noodzakelijk. Verder zal zij de onvoorwaardelijke werkstraf met 20 uur verminderen gelet op bovengenoemd oordeelt ten aanzien van de redelijke termijn.
Alles afwegend komt de rechtbank dan ook tot de slotsom dat voor het bewezenverklaarde kan worden volstaan met een werkstraf van 130 uur.

9.Beslag

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslaggenomen telefoon verbeurd moet worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 198, 240, 240b en 248a van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing:
Bewezenverklaring
-Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
-Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
-Het bewezen verklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2 Primair:
Medeplegen van door giften, een persoon, waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen;
feit 3
Ernstige reden hebbende om te vermoeden dat een afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en die afbeelding aan iemand, anders dan op diens verzoek, toezenden, meermalen gepleegd;
feit 4
Een afbeelding bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, in bezit hebben;
feit 5
Opzettelijk enig goed aan het krachtens de wet daarop gelegd beslag onttrekken.
Strafbaarheid
-Verklaart het bewezene strafbaar.
-Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
130 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 65 dagen.
Beslag
Verklaart verbeurd:
- de onder verdachte inbeslaggenomen mobiele telefoon (Blackberry).
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mrs. P.J.M. Mol en J.M.L. van Mulbregt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari
2012 tot en met juli 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens)
meermalen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van
een materiaal bevattende MDMA en/of 2C-B en/of amfetamine en/of metamfetamine e
MDA en/of mefedron en/of methadon en/of N-etyl MDA, zijnde MDMA en/of 2C-B
en/of amfetamine en/of metamfetamine en/of PMMA en/of MDA en/of mefedron en/of
methadon en/of N-etyl MDA, telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
Primair
zij op of omstreeks 02 juli 2012, te [plaats], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, door giften, te weten
door het geven van XTC pillen (althans pillen), een persoon, te weten [slachtoffer]
, geboren op [1997], waarvan verdachte wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige
handelingen van verdachte te dulden, bestaande die handelingen onder meer uit
het oraal bevredigen van [getuige 2] in aanwezigheid van [getuige 1] en/of
verdachte.
art 248a Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
zij die op of omstreeks 02 juli 2013 te [plaats], in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, het plegen van ontucht
door een minderjarige, te weten [slachtoffer], wiens minderjarigheid zij
kent of redelijkerwijs moet vermoeden, met een derde, te weten [getuige 1],
opzettelijk teweegbrengt en/of bevordert.
art 250 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 juli 2012
tot en met 27 juli 2012, te [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) een
afbeelding en/of voorwerp aan één of meerdere perso(o)n(en), te weten [getuige 6]
en/of [getuige 1] en/of [getuige 7], anders dan op diens/hun verzoek,
heeft toegezonden terwijl zij wist en/of redelijk en/of ernstige reden heeft
om te vermoeden dat die afbeelding en/of voorwerp aanstotelijk voor de
eerbaarheid is
art 240 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 02 juli 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland, op
haar telefoon één of meerdere afbeelding(en) van seksuele gedragingen waarbij
(telkens) één of meerdere perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien
jaar nog niet had(den) bereikt, is/zijn betrokken, in bezit heeft gehad, welke
afbeelding(en) van seksuele gedragingen bestaan uit:
- een minderjarige jongen en een geknield minderjarig meisje, die kennelijk de
leeftijd van achttien jaar nog niet bereikt hebben, waarbij het minderjarige
meisje de (stijve) penis van de minderjarige jongen in haar mond houdt.
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
zij op of omstreeks 02 juli 2012 te [plaats], in elk geval in Nederland,
opzettelijk een telefoon, waarop door [C], brigadier van politie
Utrecht en/of [D], brigadier van politie Utrecht en/of [B],
hoofdagent van politie Utrecht, op grond van artikel 96 Wetboek van
Strafvordering, in elk geval krachtens de wet, beslag was gelegd, aan dat
beslag heeft onttrokken, door die telefoon in het toilet te gooien;
art 198 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2], opgenomen op pagina 107-109 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014450, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 894.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], opgenomen op pagina 520 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], opgenomen op pagina 547-549 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], opgenomen op pagina 545 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Verklaring van verdachte ter zitting d.d. 15 april 2014.
6.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 5 september 2013.
7.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 3 oktober 2013.
8.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 3 oktober 2013.
9.Proces-verbaal van het NFI 'Algemene vraag naar specificering onderzoeksresultaten van diverse typen tabletten' d.d. 3 oktober 2013.
10.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 706 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
11.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 710 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
12.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], opgenomen op pagina 128/129 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], opgenomen op pagina 533/534 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer], opgenomen op pagina 737/738 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
15.Proces-verbaal van gesprek met [slachtoffer], opgenomen op pagina 712 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
16.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 473/474 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
17.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 475-477 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], opgenomen op pagina 629 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1], opgenomen op pagina 487 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
20.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1], opgenomen op pagina 489 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
21.Proces-verbaal van verhoor [getuige 7], opgenomen op pagina 466 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
22.Proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 191 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
23.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 15 april 2014.