ECLI:NL:RBMNE:2014:7284

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-702670-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door minderjarige verdachte met medeverdachten en bedreiging met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die samen met twee medeverdachten betrokken was bij brandstichting. De verdachte is licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 augustus 2013 in vereniging brand heeft gesticht in een vuilcontainer, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte had aanmaakblokjes gekocht en samen met zijn medeverdachten geprobeerd de container in brand te steken, wat resulteerde in aanzienlijke schade aan de nabijgelegen panden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de jongens, wat leidde tot de bewezenverklaring van het medeplegen van brandstichting.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van bedreiging met een mes op 24 oktober 2013. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever bedreigde met een vlindermes, waarbij hij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft de verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een werkstraf van 60 uur opgelegd en werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorwaarden van jeugdreclassering.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding werd toegewezen aan de benadeelden als gevolg van de brandstichting en de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade en de schadevergoedingsmaatregelen opgelegd. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de noodzaak van begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/702670-13; 16/653949-13; 16/174263-13; 16/193952-13; 16/179430-13 (allen ttz gev)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1998] te [geboorteplaats]
wonende te ([postcode])[woonplaats], [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De onderzoeken ter terechtzitting hebben plaatsgevonden op 28 januari 2014 en 4 april 2014. Verdachte is beide keren verschenen met zijn raadsman mr. A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/702670-13
feit 1:
op 7 augustus 2013 in vereniging brand heeft gesticht, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
feit 2:
op of omstreeks 24 oktober 2013 te Hilversum [slachtoffer 1] heeft bedreigd;
Parketnummer 16/653949-13:
op 4 september 2013 te Hilversum [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Parketnummer 16/174263-13:
op 1 april 2013 te Hilversum de motorkap van een auto van [benadeelde 1] heeft bekrast;
Parketnummer 16/193952-13
op 24 oktober 2013 te Hilversum meerdere deuren in de woning van [benadeelde 2] heeft bekrast;
Parketnummer 16/179430-13
feit 1, feit 2, feit 3:
op 23 september 2013 te Hilversum [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft mishandeld en [slachtoffer 5] heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht alle acht ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en zij baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder feit 1 van parketnummer 16/652670-13 ten laste gelegde brandstichting. De raadsman heeft dit onderbouwd door te stellen dat er geen sprake is van medeplegen nu de nauwe en bewuste samenwerking ontbreekt. Ten aanzien van het onder feit 2 van bovengenoemde parketnummer ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman bepleit om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu verdachte heeft gehandeld vanuit stress/volledige paniek en er sprake is van psychische overmacht. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, gelet op de bekennende verklaringen van verdachte met betrekking tot deze feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16/702670-13
feit 1
Bewijsmiddelen
Op 13 augustus 2013 heeft [benadeelde 3] namens [bedrijf 1] aangifte gedaan van brandstichting van het pand van [bedrijf 1] aan de [adres] te [plaats] op 7 augustus 2013 [1] .
Op 7 augustus 2013 heeft [benadeelde 4] namens [bedrijf 2] aangifte gedaan van brandstichting op die dag aan het pand gelegen naast de [bedrijf 2], waarbij zij schade hebben geleden [2] .
Uit het sporenonderzoek is naar voren gekomen dat er bij de brandstichting sprake was van gemeen gevaar voor goederen. [3]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [verdachte], op de dag dat de brand in het televisieprogramma Opsporing Verzocht kwam, heeft horen zeggen dat hij de aanmaakblokjes had gekocht in [plaats] en dat [medeverdachte 1] vervolgens het hele pakket aanmaakblokjes in de container had gegooid en aangestoken, maar dat dit vervolgens uit ging en dat daarna [medeverdachte 2] naar de container is gelopen en dat hij de container alsnog in de brand heeft gestoken. [4]
Getuige [getuige 2] ziet op 7 augustus 2013 na 01.00 uur drie blanke jongens in de leeftijd van 15 tot 18 jaar ter hoogte van [bedrijf 1] staan onder een afdak. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij ’s nachts drie jongens tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zag staan. Ze waren aan het smoezen. [6]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij een aanmaakblokje had gekregen van [verdachte] (verdachte) om daarmee een container in brand te steken. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij op de avond van de brand met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], met z’n drieën hadden afgesproken. Verdachte had aanmaakblokjes gekocht en bij zich. Hij had ze gekocht omdat ze een klein vuurtje wilden maken voor de grap. Ze wilden niet een heel pand in de fik steken. Zij hebben 2 à 3 keer geprobeerd de container in brand te steken, [medeverdachte 1] begon als eerste, toen ging ie uit. Dan steekt [medeverdachte 2] het aan. Het was nog klein in het begin. Op een gegeven moment werd het iets groter en zijn we weggegaan. [8]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit Hilversum naar Laren is gefietst en dat zij bij [bedrijf 1] zijn gestopt om te roken. In [plaats] had verdachte aanmaakblokjes uitgedeeld aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, er sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. In onderhavige zaak is het naar de lezing van de rechtbank als volgt gegaan:
De drie jongens waren in de late avond bij elkaar gekomen in [plaats]. Er is een gezamenlijk plan ontstaan om een vuurtje te gaan maken. Verdachte [verdachte] had de aanmaakblokjes bij zich en verdeelde deze nog in [plaats] onder de twee medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]. Tijdens het fietsen werden al enkele aanmaakblokjes aangestoken en op de grond gegooid. Vervolgens besluiten de drie jongens om een tussenstop te maken om onder het afdakje van [bedrijf 1] te gaan roken. Op dat moment zien zij de container staan en wordt het plan opgevat om een vuurtje te maken in deze container. Verdachte [medeverdachte 1] loopt naar de container en maakt een klein vlammetje, dat al snel kracht verliest. Vervolgens komt [medeverdachte 2] bij de container en hij steekt uiteindelijk het vuur aan, waardoor vervolgens [bedrijf 1] in de brand vliegt. De jongens gaan er vervolgens vandoor als zij zien dat de brand erg groot wordt. Geen van de jongens heeft vervolgens het alarmnummer gebeld.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan, dat door de drie jongens gezamenlijk ten uitvoer is gebracht en waarbij geen van drieën zich gedistantieerd heeft. Hierdoor is er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Nu het gezamenlijk plan was gericht op het opzettelijk vuur stoken en dit door middel van aanmaakblokjes van verdachte, die daarbij aanwezig was, is gebeurd in een container waarin karton zat, moet worden vastgesteld dat verdachte (op zijn minst) willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de brand uit de hand zou lopen, te meer daar verdachte helemaal niets heeft ondernomen toen het vuur groter en groter werd. Het verweer van de verdediging gaat dan ook niet op. De rechtbank acht het medeplegen van het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
Bewijsmiddelen
Aangifte [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 24 oktober 2013 in zijn woning was in [plaats]. Toen hij buiten was, hoorde hij enorme klappen. Er liepen twee jongens op het paadje van zijn portiek. De langste van de twee was verbaal agressief en gaf aangever een forse duw waardoor hij uit balans raakte. De jongen die geduwd had hoorde hij schreeuwend tegen hem zeggen 'wat moet je nou, ik steek je neer'. Aangever zag dat de jongen uit zijn broekzak een vlindermes pakte, dat hij gelijk open klapte. De jongen kwam op aangever aflopen. Hij hield het mes voor zich uit in de richting van aangever. Hij hoorde de jongen schreeuwen; “Ik steek je neer”. De jongen heeft eenmaal in de richting van de buik van aangever geprikt. Aangever was op dat moment erg bang. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij inderdaad een mes bij zich had en dat hij die ook heeft opengeklapt en in zijn hand heeft gehouden. Ook heeft verdachte het mes laten zien aan aangever. [11] Hij ontkent met het mes op aangever te hebben gericht.
Getuige [getuige 4] heeft bij de politie verklaard dat de jongen met het zwarte shirt [slachtoffer 1] (aangever) een duw gaf waardoor hij viel. Kort daarop zag ze dat de jongen een mes in zijn handen had en dat voor zich hield gericht op [slachtoffer 1]. Vervolgens hoorde zij de jongen zeggen "Ik rijg je aan het mes" of woorden van gelijke strekking. [12] Ook getuige [getuige 5] heeft bij de politie verklaard dat de jongen iets glimmends in zijn handen had en deze hand voor zich hield, wijzend in de richting van [slachtoffer 1]. Toen de getuige beneden kwam stond aangever al achter de voordeur. Hij was zich rot geschrokken. [13]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht, gelet op de verklaring van aangever en de getuigen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreiging heeft gepleegd, waarbij verdachte het mes op aangever heeft gericht, een stekende beweging heeft gemaakt en bedriegende woorden heeft gezegd. De verklaring van verdachte dat hij het vlindermes wel opengeklapt in zijn hand heeft gehad, maar hiermee het slachtoffer niet heeft bedreigd, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op bovenstaande bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaringen van aangever en de getuigen, terwijl verdachte heeft verklaard heel boos te zijn geweest, die avond (veel) te hebben gedronken en ervoor te hebben willen zorgen dat aangever wegging uit de buurt van de vriend van verdachte. Daarnaast was verdachte even daarvoor al door mensen tot rust gemaand.
Parketnummer 16/653949-13
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
-de aangifte van [slachtoffer 2] [14] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [15] .
Parketnummer 16/174263-13
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
-de aangifte van [benadeelde 1] [16] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [17] .
Parketnummer 16/193952-13
Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
-de aangifte [benadeelde 2] [18] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [19] .
Parketnummer 16/179430-13
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
feit 1
-de aangifte van [slachtoffer 3] [20] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [21]
feit 2
-de aangifte van [slachtoffer 4] [22] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [23]
feit 3
-de aangifte van [slachtoffer 5] [24] ;
-de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [25]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
Parketnummer 16/702670-13
1.
hij op 7 augustus 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een vuilcontainer gelegen aan de [adres], immers hebben verdachte en zijn medeverdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met aanmaakblokjes, ten gevolge waarvan voornoemde container geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een winkelpand en inventaris van [bedrijf 1] en een winkelpand en inventaris van [bedrijf 2] en (andere) aangrenzende (winkel)panden te duchten was.
2.
hij op 24 oktober 2013 te [plaats] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vlindermes opengeklapt en daarmee richting die [slachtoffer 1] gelopen en hiermee een stekende beweging gemaakt in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Wat moet je nou, ik steek je neer!".
Parketnummer 16/653949-13
hij op 4 september 2013 te [plaats], opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in het
gezicht heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Parketnummer 16/174263-13
hij op 1 april 2013 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk de motorkap van een auto toebehorende aan [benadeelde 1] heeft beschadigd, door met een scherp voorwerp krassen op genoemde motorkap te veroorzaken.
Parketnummer 16/193952-13
hij op 24 oktober 2013 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een deur van een garderobekast van een woning gelegen aan de [adres], toebehorende aan [benadeelde 2], heeft beschadigd door met een mes voornoemde deur te bekrassen.
Parketnummer 16/179430-13
1.
hij op 23 september 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 3], in het gezicht heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] pijn heeft ondervonden;
2.
hij op 23 september 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 4], een duw tegen het lichaam heeft gegeven waardoor voornoemde [slachtoffer 4] ten val is gekomen, waardoor voornoemde [slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 23 september 2013 te [plaats] [slachtoffer 5] heeft bedreigd met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd: "Als ik haar niet te zien krijg, steek ik de boel in de fik".
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Parketnummer 16/702670-13
feit 1
Opzettelijk brand stichten in vereniging, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 16/653949-13
Mishandeling;
Parketnummer 16/174263-13
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 16/193952-13
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 16/179430-13
feit 1, feit 2
Telkens mishandeling;
feit 3
Bedreiging met brandstichting.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1
Psychische overmacht
De raadsman van verdachte heeft wat betreft de bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht een beroep gedaan op psychische overmacht met als gevolg dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens niet strafbaarheid van verdachte. De raadsman heeft daarvoor verwezen naar de verklaring van verdachte dat hij zijn vriend te hulp was geschoten, die hevig bloedde en vanuit stress/volledige paniek geen andere uitweg zag dan de personen uit de buurt te houden van zijn vriend.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht vereist is dat er sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. De rechtbank overweegt dat uit het dossier naar voren is gekomen dat de alarmdiensten reeds waren gebeld en dat de vriend van verdachte reeds werd geholpen. Verdachte was al een keer weggehouden omdat hij heel erg boos was. Verdachte had die avond ook gedronken en hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich aangesproken voelde en dat wil hij niet. Voor de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de situatie van zijn vriend doorslaggevend was voor verdachtes gedrag. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden als bedoeld in artikel 40 Sr. Het beroep op psychische overmacht wordt verworpen.
7.2
Toerekeningsvatbaarheid
Verdachte is onderzocht ten aanzien van de onder parketnummer 16/702670-13 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 24 januari 2014 van dr. J. Vreugdenhil, (kinder- en jeugd)psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis, die te classificeren is als een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit/impulsiviteit van het gecombineerde type (ADHD). Deze stoornis heeft in samenspel met moeilijk kunnen verbaliseren en omgevingsfactoren, te classificeren als ouder-kindrelatieproblematiek, geleid tot een gebrekkige sociaal-emotionele ontwikkeling. De sociaal-emotionele ontwikkeling van betrokkene is al jong en in toenemende mate belemmerd geraakt door enerzijds overprikkelbaarheid, aandachtsconcentratieproblemen, moeilijk kunnen verwoorden, impulsiviteit en een meer dan gemiddelde behoefte aan structuur en begrenzing en anderzijds het ontbreken van consistentie in de opvoeding en zich vanaf het voortgezet onderwijs aansluiten bij gedragsgestoorde jongeren, mogelijk mede door onvoldoende aansluiting kunnen vinden bij zich normaal ontwikkelende leeftijdgenoten. Dit heeft geresulteerd in een onveilige hechting, een nog onvoldoende gedifferentieerd zelfbeeld, gebrekkige empathische vermogens, ernstige agressieregulatieproblemen en een gebrekkige gewetensontwikkeling met gebruik van primitieve afweermechanismen, zoals externaliseren en bagatelliseren. Op grond van het gelijktijdigheidsprincipe kan gesteld worden dat de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde, indien bewezen. Geadviseerd wordt om betrokkene ten aanzien van de opzettelijke brandstichting licht verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en hem ten aanzien van het iemand met een mes bedreigen verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 21 januari 2014 van drs. D. Kalëik- Haramandié, GZ-psycholoog en drs. R.J.B. Metze, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Er is bij verdachte sprake van een aandachtstekortstoornis van gecombineerde type. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was hiervan eveneens sprake. Verdachte is (mede) door zijn stoornis prikkelgevoelig, er is sprake van een verhoogde spanningsbehoefte en een gebrekkige impulsbeheersing. Het gedrag van verdachte wordt mede bepaald door de aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit van het gecombineerde type, waarbij de onrijpe persoonlijkheid als belangrijk onderliggend thema naar voren komt, evenals de verhoogde (in) directe agressie en relatief zwakke coping strategieën, in combinatie met impulsiviteit, taalproblemen en sensatie zucht/spanningsbehoefte. Derhalve wordt geadviseerd hem ten aanzien van de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, licht verminderd toerekeningsvatbaar te achten, aangezien dit van invloed is op het handelen van verdachte en de beslissingen die hij neemt.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, die grotendeels met elkaar overeenstemmen, over wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en is van oordeel dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van de feiten in relatie waartoe de rapportages zijn opgesteld. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van de bedreiging, nu verdachte hierbij drankgebruik ook een rol heeft gespeeld en verdachte hiervoor zelf verantwoordelijk moet worden gehouden. Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen waarvan 41 dagen voorwaardelijk met aftrek en met een proeftijd van 2 jaar en daarbij als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun, met daarbij ITB-plus voor de duur van 6 maanden en behandeling bij De Waag en MST. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 80 uur/40 dagen vervangende jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie passend is, met uitzondering van de gevorderde werkstraf, die volgens de verdediging achterwege moet worden gelaten.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan brandstichting van [bedrijf 1] in [plaats]. Het was wellicht niet de bedoeling van de jongens om deze winkel in brand te steken, maar door de (vuil)container, die dichtbij (het afdakje van) de winkel stond met vuur in aanraking te brengen, hebben zij een groot risico genomen. Dit risico heeft zich ook voltrokken en dit heeft tot veel schade, opschudding en overlast geleid. Dit handelen had evenwel, ook gelet op het tijdstip van de brand, nog ernstigere gevolgen kunnen hebben, zoals het overslaan van de brand van de winkel naar een aantal naastgelegen appartementen. Onder dergelijke omstandigheden brand stichten is uiterst gevaarlijk, angstaanjagend en kan tot ernstige gevoelens van onveiligheid leiden.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 20 februari 2014, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld en derhalve first offender is. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapporten, waaronder de onder 7. genoemde rapporten waarin wordt geadviseerd om aan verdachte wordt geadviseerd om —bij bewezenverklaring- verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met als bijzondere voorwaarde een verplicht jeugdreclasseringcontact, waarbij verdachte zich te houden heeft aan de aanwijzingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan MST. Verder heeft de rechtbank een rapport van Bureau Jeugdzorg ontvangen van 14 maart 2014, waarin wordt geadviseerd op aan verdachte ITB- plus op te leggen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft zich bij haar rapport van 19 maart 2014 achter het advies van de jeugdreclassering geschaard
.Ook is ter zitting door de heer [A] van Bureau Jeugdzorg toegelicht dat ook in de praktijk reeds is gebleken dat verdachte baat heeft bij het strakke kader van de ITB-plus. Na een moeilijke start en een aantal waarschuwingen, is verdachte zich beter aan de afspraken gaan houden. Verdachte staat verder op de wachtlijst voor een intake bij De Waag. De rechtbank zal dit bij haar oordeel betrekken.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank acht een langere voorwaardelijke straf dan de officier van justitie heeft voorgesteld geboden. Dit enerzijds vanwege (de ernst van) het grote aantal strafbare feiten en anderzijds omdat de rechtbank een lager aantal uren taakstraf geboden acht. Aan het voorwaardelijke deel van 71 dagen zal een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden worden verbonden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit de begeleiding door Bureau Jeugdzorg mogelijk, waaronder ook 6 maanden ITB-plus. Voorgaande bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk, nu er zonder de begeleiding van de jeugdreclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank zal daarom ook de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarnaast zal de rechtbank nog een werkstraf voor de duur van 60 uren opleggen.

9.De benadeelde partijen

Algemeen
De raadsman heeft zich ten aanzien van alle vorderingen van de benadeelde partijen op het standpunt gesteld dat niet verdachte, maar zijn ouders in beginsel aansprakelijk zijn en dat dit, gelet op artikel 6:169 BW, slechts anders is als de ouders niet kan worden verweten dat zij de gedragingen van verdachte niet hebben belet. Dit brengt met zich mee dat verdachte pas aansprakelijk kan worden geacht zodra de ouders dit hebben gesteld en het bewijs ter zake hebben geleverd, hetgeen in onderhavige zaak niet is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat voor 14- en 15-jarigen geldt dat zij zelf aansprakelijk kunnen worden gehouden,
naasthet feit dat ook de ouders aansprakelijk kunnen worden gehouden. Er is derhalve sprake van schuldaansprakelijkheid van het kind en de ouders naast elkaar, overeenkomstig het tweede lid van bovengenoemd artikel. Het verweer van de raadsman verwerpt de rechtbank om die reden.
Parketnummer 16/702670-13 (feit 1)
[bedrijf 2]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft namens [bedrijf 2] en overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 8.901,70 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 3.804,70, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rest van de vordering dient
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij weliswaar is onderbouwd door de bijlagen die erbij zijn gevoegd en waarop de gevorderde bedragen zijn terug te vinden, echter dit betreffen offertes in plaats van facturen en daar komt nog bij dat één van de offertes niet is ondertekend. De raadsman stelt zich derhalve op het standpunt dat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering bevoegd is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de gevorderde schade hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 7.840,70, omdat deze voldoende is onderbouwd en niet onredelijk voorkomt. De rechtbank overweegt dat het niet ter zake doet dat er sprake is van offertes. Het gaat er om dat de benadeelde partij aannemelijk heeft gemaakt welke schade zij heeft geleden. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 7 augustus 2013. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk (zijnde onder andere een bedrag van € 576,00 ter zake van aanzuigfilters airco-installatie en € 485,00 ter zake van plaatsing ozonapparatuur), waarbij het een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren om dit nader te laten uitzoeken of verder onderbouwen, zodat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
[bedrijf 1]
De benadeelde partij de heer [benadeelde 6] heeft namens [bedrijf 1] en overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 65.751,00 euro aan materiële schade met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 65.270,95 met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman verschillende punten aangevoerd die als gevolg zouden moeten hebben dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel dient te worden afgewezen:
  • de heer [benadeelde 6] is niet bevoegd om namens de benadeelde partij de schade te vorderen;
  • toewijzing van de vordering zou kennelijk onaanvaardbare gevolgen hebben gelet op de leeftijd van verdachte en het matigingsbeleid van artikel 6:109 BW;
  • aan de vordering van de benadeelde partij ligt een akte van taxatie ten grondslag; Bij betwisting volgt in een civiele procedure een contra-taxatie, daarvoor is in onderhavige strafzaak geen ruimte;
  • de gevorderde schade dient voor eigen risico van de benadeelde partij te komen, gelet op medeschuld;
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat, indien de rechtbank tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij komt, gelet moet worden op de rol die verdachte heeft gehad in het geheel ten opzichte van de medeverdachten bij de vraag of verdachte hoofdelijk dient op te draaien voor de schade.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering bevoegd is ingediend. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsman met betrekking tot de taxatie dat het op de weg van de verdediging had gelegen om een begin van aannemelijkheid te maken dat het onderliggende (taxatie)rapport niet zou deugen. Het is niet concreet, naar voren gebracht op welke punten dit rapport niet zou kloppen of gebreken zou vertonen. Een enkele opmerking dat hiervan mogelijk sprake is onvoldoende betwisting. Nu geen sprake is van een begin van een inhoudelijke betwisting wijst de rechtbank het desbetreffende subsidiaire verzoek om aanhouding worden af.
De rechtbank is verder ook van oordeel dat de vordering niet te ingewikkeld van aard is voor deze strafprocedure, nu de vordering voldoende is onderbouwd en deze de rechtbank niet onredelijk voorkomt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering. Verder overweegt de rechtbank dat het beroep van de raadsman op medeschuld niet aan de orde is. Dit is een kwestie tussen de verzekeraar en verzekerde en doet niets af aan de aansprakelijkheid van verdachte. Daarbij komt dat de draagkracht in beginsel geen maatstaf is bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding. Een beperkte of ontoereikende draagkracht van verdachte is op zichzelf dus geen reden om de schadevergoeding te matigen, er moet meer bij komen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de vordering integraal toewijzen. Ook zal de rechtbank dit hoofdelijk doen, nu er sprake is van meerdere verdachten en de rechtbank geen enkele aanleiding ziet om af te zien van oplegging van hoofdelijke veroordeling. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Parketnummer 16/653949-13
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 1.305,60, bestaande uit € 1.055,60 aan materiële schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiele schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00 en de immateriële schade tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiele schadecomponent moet worden afgewezen, nu niet aannemelijk is geworden dat de benadeelde (zeven) dagen niet heeft kunnen werken. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade aanzienlijk dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de gevorderde materiele schade toewijzen tot een bedrag van € 300,00, omdat deze tot dit bedrag voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 200,00 redelijk. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 4 september 2013.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Parketnummer 16/174263-13
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 150,00 euro aan materiële schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering integraal toe te wijzen met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering aannemelijk lijkt.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de gevorderde schade integraal toewijzen, omdat deze voldoende is onderbouwd. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Parketnummer 16/179430-13 (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 767,00 euro, bestaande uit € 367,00 aan materiële schade en € 400,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 400,00, bestaande uit € 150,00 aan materiele schade en € 250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderbouwing van de materiele vordering ontbreekt. Het is de raadsman dan ook niet duidelijk geworden dat zowel de schoenen, als ook de broek en het overhemd van de benadeelde partij volledig zouden zijn vernield. Ten aanzien van de immateriële schade is de raadsman van mening dat de vordering fors is te noemen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal de gevorderde materiele schade toewijzen tot een bedrag van € 150,00, omdat deze tot dit bedrag voldoende is onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade acht de rechtbank een bedrag van € 50,00 redelijk. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 4 september 2013.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77l, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 157, 285, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16/702670-13
feit 1
Opzettelijk brand stichten in vereniging, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 16/653949-13
Mishandeling;
Parketnummer 16/174263-13
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 16/193952-13
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Parketnummer 16/179430-13
feit 1, feit 2
Telkens mishandeling;
feit 3
Bedreiging met brandstichting.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
71 dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens de Bureau Jeugdzorg, waarvan zes maanden ITB-plus, gerekend vanaf de datum van de uitspraak;
2. moet meewerken aan een behandeling door De Waag of een soortgelijke instantie;
De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
- verklaart de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen.
Benadeelde partijen
Parketnummer 16/702670-13
[bedrijf 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 2] van een bedrag van € 7.840,70 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 7 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [bedrijf 2],
€ 7.840,70 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 21 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[bedrijf 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 1] van een bedrag van € 65.751,00 aan materiële schade;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [bedrijf 1],
€ 65.751,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 52 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Parketnummer 16/653949-13
[slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van
€ 500,00, bestaande uit € 300,00 aan materiële schade en € 200,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 4 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 2],
€ 500,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Parketnummer 16/174263-13
[benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van
€ 150,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 1 april 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1], € 150,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Parketnummer 16/179430-13 (feit 2)
[slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van een bedrag van € 200,00, bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 50,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 23 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 4],
€ 200,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.M. Mol, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. E.A.A. van Kalveen en M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Parketnummer 16/702670-13
1.
hij op of omstreeks 07 augustus 2013 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een) (vuil)containers gelegen aan
de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) aanmaakblokje(s),
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde
(vuil)container(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een winkelpand en inventaris
van [bedrijf 1] en/of een winkelpand en inventaris van [bedrijf 2] en/of
(andere) aangrenzende (winkel)panden, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 24 oktober 2013 te [plaats], althans in het
arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend een vlindermes, althans een daarop gelijkend
scherp voorwerp, opengeklapt en daarmee richting die [slachtoffer 1] gelopen en/of
hiermee stekende bewegingen gemaakt in de richting van het lichaam van die
[slachtoffer 1] en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Wat
moet je nou, ik steek je neer!", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/653949-13
hij op of omstreeks 04 september 2013 te [plaats], althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] in het
gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde
[slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/174263-13
hij op of omstreeks 01 april 2013 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk
de motorkap van een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door
met een (scherp) voorwerp krassen op genoemde motorkap te veroorzaken;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/193952-13
hij op of omstreeks 24 oktober 2013 te [plaats], althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een
slaapkamerdeur en/of een deur van een garderobekast (van een woning gelegen
aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, door met
een mes voornoemde deuren te bekrassen;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 16/179430-13
1.
hij op of omstreeks 23 september 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten [slachtoffer 3]), in het gezicht, althans tegen het lichaam,
heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 september 2013 te [plaats] opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten [slachtoffer 4]), een duw tegen het lichaam heeft gegeven
(waardoor voornoemde [slachtoffer 4] ten val is gekomen), waardoor voornoemde
[slachtoffer 4] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 23 september 2013 te [plaats] [slachtoffer 5] heeft
bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk
voornoemde [slachtoffer 5] dreigend de woorden toegevoegd :"Als ik haar niet te zien
krijg, steek ik de boel in de fik." en/of "Ik ga het pand in de fik steken.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] namens [bedrijf 1], opgenomen op pagina 73-75 van het proces-verbaal dossiernummer PL1405 2013046239 Z, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 214.
2.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 4] namens [bedrijf 2], opgenomen op pagina 76/77 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van Sporenonderzoek, opgenomen op pagina 64/65 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen op pagina 112 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], opgenomen op pagina 80 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], opgenomen op pagina 82 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
7.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1], opgenomen op pagina 192 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen op pagina 207 en 209 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 januari 2014.
10.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1], opgenomen op pagina 1/2van het proces-verbaal dossiernummer 2013045063, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 29.
11.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4], opgenomen op pagina 16 en 17 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5], opgenomen op pagina 18 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
14.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2], opgenomen op pagina 1/2 van het proces-verbaal dossiernummer 2013037686, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 34.
15.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014.
16.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1], opgenomen op pagina 8-10 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014089, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 25.
17.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014.
18.Proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2], opgenomen op pagina 5/6 van het proces-verbaal dossiernummer PL14ZD 2013045363, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 24.
19.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014.
20.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3], opgenomen op pagina 21/22 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014089, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 59.
21.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014
22.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4], opgenomen op pagina 14/15 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014089, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 59.
23.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014
24.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5], opgenomen op pagina 5/6 van het proces-verbaal dossiernummer 2013014089, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 59.
25.De verklaring van verdachte ter zitting d.d. 28 januari 2014