ECLI:NL:RBMNE:2014:7282

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
16-702672-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door minderjarige verdachte in vereniging met medeverdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met twee medeverdachten brand heeft gesticht bij de Riviera Maison. De verdachte, geboren in 1996, is tijdens de zittingen van 28 januari en 4 april 2014 verschenen met zijn raadsvrouw, mr. H.L.D. van Holland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft het onderzoek heropend. De tenlastelegging betrof brandstichting op 7 augustus 2013, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf gewogen, waarbij werd vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke opzet om brand te stichten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien zijn psychologische en psychiatrische achtergrond, maar dat hij wel strafbaar was. De officier van justitie had een jeugddetentie van 90 dagen geëist, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft deze eis in grote lijnen overgenomen, maar heeft ook een taakstraf van 20 uren opgelegd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen Suitsupply en Riviera Maison, waarbij de rechtbank de vorderingen gedeeltelijk heeft toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan, vooral gezien de leeftijd van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/702672-13
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 april 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 28 januari 2014 en 4 april 2014. Verdachte is beide keren verschenen met zijn raadsvrouw mr. H.L.D. van Holland, advocaat te Breukeleveen, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting van 28 januari 2014 is de rechtbank tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek in onderhavige zaak niet volledig is geweest. Er was sprake van een gebrek in de volmacht ten aanzien van een van de benadeelde partijen. Om deze reden heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vervolgens geschorst tot de terechtzitting van 4 april 2014.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 augustus 2013 in vereniging brand heeft gesticht, terwijl daarvoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting in vereniging heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij zij heeft verwezen naar het Container-arrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat er bij verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet, mede in aanmerking genomen dat het hier een minderjarige verdachte betreft die verminderd toerekeningsvatbaar is, hetgeen ook blijkt uit de over verdachte opgestelde rapportages.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 13 augustus 2013 heeft [aangever 1] namens Riviera Maison aangifte gedaan van brandstichting aan het pand van Riviera Maison aan de Burgemeester [adres] te [plaats] op 7 augustus 2013 [1] .
Op 7 augustus 2013 heeft [aangever 2] namens Suitsupply aangifte gedaan van brandstichting op die dag aan het pand gelegen naast de Suitsupply, waarbij zij schade hebben geleden [2] .
Uit het sporenonderzoek is naar voren gekomen dat er bij de brandstichting sprake was van gemeen gevaar voor goederen. [3]
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij [medeverdachte 1], op de dag dat de brand in het televisieprogramma Opsporing Verzocht kwam, heeft horen zeggen dat hij de aanmaakblokjes had gekocht in [plaats] en dat [verdachte] (verdachte) vervolgens het hele pakket aanmaakblokjes in de container had gegooid en aangestoken, maar dat dit vervolgens uit ging en dat daarna [medeverdachte 2] naar de container is gelopen en dat hij de container alsnog in de brand heeft gestoken. [4]
Getuige [getuige 2] ziet op 7 augustus 2013 na 01.00 uur drie blanke jongens in de leeftijd van 15 tot 18 jaar ter hoogte van de Riviera Maison winkel staan onder een afdak. [5]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] vanuit [plaats] naar [plaats] is gefietst en dat zij bij de Riviera Maison zijn gestopt om te roken. In [plaats] hadden [medeverdachte 2] en hij al aanmaakblokjes gekregen van [medeverdachte 1]. Verder heeft verdachte verklaard dat hij door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd opgejaagd om de container in de brand te steken. Verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij naar de container is gelopen en dat, toen hij terugliep, [medeverdachte 2] naar de container liep en deze in brand heeft gestoken. [6]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij ’s nachts drie jongens tussen de Riviera Maison en de Suitsupply zag staan. Ze waren aan het smoezen. [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij een aanmaakblokje had gekregen van [medeverdachte 1] om daarmee een container in brand te steken. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op de avond van de brand met [verdachte] en [medeverdachte 2], met z’n drieën hadden afgesproken. [medeverdachte 1] had aanmaakblokjes gekocht en die had hij bij zich. Hij had ze gekocht omdat ze een klein vuurtje wilden maken voor de grap. Hij heeft verklaard dat ze 2 à 3 keer hebben geprobeerd de container in brand te steken, [verdachte] begon als eerste, toen ging het uit. Vervolgens steekt [medeverdachte 2] het aan. Het was nog klein in het begin, maar op een gegeven moment werd het iets groter en toen zijn ze weggegaan. [9]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen, er sprake dient te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. In onderhavige zaak is het naar de lezing van de rechtbank als volgt gegaan:
De drie jongens waren in de late avond bij elkaar gekomen in [plaats]. Er is een gezamenlijk plan ontstaan om een vuurtje te gaan maken. [medeverdachte 1] had de aanmaakblokjes bij zich en verdeelde deze nog in [plaats] onder [medeverdachte 2] en [verdachte]. Tijdens het fietsen werden al enkele aanmaakblokjes aangestoken en op de grond gegooid. Vervolgens besluiten de drie jongens om een tussenstop te maken om onder het afdakje van de winkel Riviera Maison te gaan roken. Op dat moment zien zij de container staan en wordt het plan opgevat om een vuurtje te maken in deze container. Verdachte loopt naar de container en maakt een klein vlammetje, dat al snel kracht verliest. Vervolgens komt [medeverdachte 2] bij de container en hij steekt uiteindelijk het vuur aan, waardoor vervolgens de Riviera Maison in de brand vliegt. De jongens gaan er vervolgens vandoor als zij zien dat de brand erg groot wordt. Geen van de jongens heeft vervolgens het alarmnummer gebeld.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan, dat door de drie jongens gezamenlijk ten uitvoer is gebracht en waarbij geen van drieën zich gedistantieerd heeft. Hierdoor is er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Nu het gezamenlijk plan was gericht op het opzettelijk vuur stoken en dit door middel van aanmaakblokjes is gebeurd in een container waarin karton zat, moet worden vastgesteld dat verdachte (op zijn minst) willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de brand uit de hand zou lopen, te meer daar verdachte helemaal niets heeft ondernomen toen het vuur groter en groter werd. Het verweer van de verdediging gaat dan ook niet op. De rechtbank acht het medeplegen van het feit dan ook wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van verdachte dat hij naar de container is gelopen, maar dat hij vervolgens niet heeft geprobeerd een vuurtje te maken en bij terugkomst bij de andere jongens heeft gezegd dat het niet is gelukt, acht de rechtbank niet aannemelijk, gelet op de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
hij op 7 augustus 2013 te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in een vuilcontainer gelegen aan de [adres], immers hebben verdachte en zijn medeverdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met aanmaakblokjes, ten gevolge waarvan voornoemde container geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een winkelpand en inventaris van Riviera Maison en een winkelpand en inventaris van Suitsupply en (andere) aangrenzende (winkel)panden te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Opzettelijk brand stichten in vereniging, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 24 januari 2014 van drs. D.W.M. Kragt, gz-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een aandachtstekortstoornis, overwegend hyperactief-impulsieve type, een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven en een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis. Dit was ten tijde van het tenlastegelegde eveneens het geval. Verdachte werd door zijn vrienden aangezet tot het tenlastegelegde. Hij is verhoogd beïnvloedbaar en overzag de gevolgen van zijn gedrag niet. Dit geschiedde in aanzienlijke mate.
Verdachte is wel in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien maar is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen. Daarom wordt geadviseerd om verdachte, indien bewezen, het tentastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 23 januari 2014 van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van ADHD van het overwegend hyperactieve-impulsieve type, een pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven en een oppositioneel opstandige gedragsstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Verdachte leed tijdens het plegen van het ten laste gelegde aan de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Verdachte liet zich voorafgaand aan en tijdens het plegen van het ten laste gelegde beïnvloeden door zijn mededaders (beïnvloedbaarheid vanuit het gevoel niet stom te worden gevonden als onderdeel van de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling), had onvoldoende overzicht over de situatie (samenhangend met de pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO) en reageerde impulsief (als onderdeel van de ADHD van het hyperactieve impulsieve type). De mate waarin dit geschiedde was aanzienlijk. Om die reden wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen, die met elkaar overeenstemmen, over wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en is van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 90 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met aftrek en met als bijzondere voorwaarden de maatregel Hulp & Steun, met daarbij zes maanden ITB plus, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag, dan wel Stichting Mee, dan wel een soortgelijke instelling.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie passend is. De raadsvrouw heeft verder bepleit geen werkstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan brandstichting van de Riviera Maison in [plaats]. Het was wellicht niet de bedoeling van de jongens om deze winkel in brand te steken, maar door de (vuil)container, die dichtbij (het afdakje van) de winkel stond met vuur in aanraking te brengen, hebben zij een groot risico genomen. Dit risico heeft zich ook voltrokken en dit heeft tot veel schade, opschudding en overlast geleid. Dit handelen had, ook gelet op het tijdstip van de brand, evenwel nog ernstigere gevolgen kunnen hebben, zoals het overslaan van de brand van de winkel naar een aantal naastgelegen appartementen. Onder dergelijke omstandigheden brand stichten is uiterst gevaarlijk, angstaanjagend en kan tot ernstige gevoelens van onveiligheid leiden.
Wat de persoon van de verdachte betreft, heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2014, waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld, echter niet voor soortgelijke delicten. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapporten, waaronder de onder 7. genoemde rapporten waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een (deels) voorwaardelijk strafdeel op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de voorwaarden van de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt behandeling bij een instelling zoals de Waag en MEE en waarbij het wenselijk zou zijn om de ITB-plus maatregel nogmaals op te leggen of te verlengen. Zowel de Raad voor de Kinderbescherming als Bureau Jeugdzorg hebben zich ter zitting achter het advies uit de Pro Justitia rapporten geschaard
.De heer [A] heeft ter zitting van 28 januari 2014 toegelicht dat het goed gaat verdachte in het kader van de ITB-plus. Verder heeft hij toegelicht dat verdachte moeite heeft met het omgaan met zijn emoties, waarvoor een behandeling bij De Waag, of een soortgelijke instantie, aan de orde is. Daarnaast zal verdachte bij MEE worden geholpen met de praktische problemen die verdachte continu ervaart. rechtbank zal dit bij haar oordeel betrekken.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid zal de rechtbank aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel van 74 dagen zal een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden worden verbonden. Met deze voorwaardelijke straf wordt mede beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Tevens maakt dit de begeleiding door Bureau Jeugdzorg mogelijk, waaronder ook 6 maanden ITB-plus en daarnaast behandelingen bij De Waag en/of MEE of andere soortgelijke instellingen. Voorgaande bijzondere voorwaarden acht de rechtbank noodzakelijk, nu er zonder de begeleiding van de jeugdreclassering ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De rechtbank is van oordeel dat er in onderhavige zaak sprake is van een misdrijf zoals voornoemd, nu het bij de bewezenverklaarde brandstichting ook niet ondenkbaar zou zijn geweest dat er slachtoffers zouden zijn gevallen, gelet op het feit dat er mensen in de appartementen in de nabijheid van de winkel lagen te slapen en ook heeft verdachte zelf ter zitting verklaard dat hij daarvoor bang is geweest. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarnaast zal de rechtbank nog een werkstraf voor de duur van 20 uren opleggen. Dit is een hogere straf dan door de officier van justitie geëist, echter de rechtbank is van oordeel dat dit door de ernst van het feit passend is.

9.De benadeelde partijen

Suitsupply
De benadeelde partij [C] heeft namens Suitsupply en overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 8.901,70 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te ingewikkeld is voor het strafproces. Subsidiair heeft de raadsvrouw nog bepleit dat de vordering onvoldoende is onderbouwd doordat er offertes zijn bijgevoegd en geen rekeningen en om die reden de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Verder is de raadsvrouw van mening dat de schadevergoedingsmaatregel achterwege dient te blijven nu het niet redelijk zou zijn deze maatregel in dit geval op te leggen, mede in aanmerking genomen dat verdachte minderjarig is en slechts een gering inkomen heeft. Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen hoofdelijke veroordeling dient te worden opgelegd, gelet op het geringe aandeel van verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering bevoegd is ingediend. De rechtbank is van verder van oordeel dat de gevorderde schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat het niet ter zake doet dat er sprake is van offertes in plaats van facturen. Het gaat er om dat de benadeelde partij aannemelijk heeft gemaakt welke schade zij heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.840,70, omdat de vordering tot dit bedrag voldoende is onderbouwd en de rechtbank niet onredelijk voor komt. De rechtbank zal eveneens bepalen dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen nu er sprake is van meerdere daders en de rechtbank geen aanleiding ziet om af te zien van een hoofdelijke veroordeling. Eveneens zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank overweegt daartoe dat draagkracht in beginsel geen rol speelt bij deze maatregel, slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen leiden tot afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hier is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak geen sprake. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 7 augustus 2013.
Voor het overige is de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk (zijnde onder andere een bedrag van € 576,00 ter zake van aanzuigfilters airco-installatie en € 485,00 ter zake van plaatsing ozonapparatuur), waarbij het een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren om dit nader te laten uitzoeken of verder onderbouwen, zodat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Riviera Maison
De benadeelde partij de heer [B] heeft namens Riviera Maison en overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De benadeelde partij vordert in totaal een bedrag van € 65.751,00 euro aan materiële schade met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft integrale toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te ingewikkeld is voor het strafproces. Subsidiair is de raadsvrouw van mening dat de schadevergoedingsmaatregel achterwege dient te blijven nu het niet redelijk zou zijn deze maatregel in dit geval op te leggen, mede in aanmerking genomen dat verdachte minderjarig is en slechts een gering inkomen heeft. Verder heeft de raadsvrouw nog bepleit dat er nog onduidelijkheid bestaat omtrent de plek waar de brand precies is ontstaan. Of dit de container van Riviera Maison is geweest of die van Suitsupply. Tot slot heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen hoofdelijke veroordeling dient te worden opgelegd en heeft zij een beroep op matiging gedaan.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de vordering bevoegd is ingediend. De rechtbank is verder ook van oordeel dat de vordering niet te ingewikkeld van aard is voor deze strafprocedure, nu de vordering voldoende is onderbouwd en deze de rechtbank niet onredelijk voorkomt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering. Verder overweegt de rechtbank dat het pleidooi van de raadsvrouw, dat er onduidelijkheid bestaat omtrent de plek waar de brand precies is ontstaan, geen doel treft. De rechtbank stelt vast dat de schade van de benadeelde partij een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde brandstichting. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen het beroep op matiging kan slagen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat er sprake is van een onrechtmatig handelen bestaand uit een schuldmisdrijf. Dan zal matiging niet snel aan de orde zijn. Het enkele feit dat verdachte een zeer beperkte draagkracht heeft is op zichzelf geen reden om de schadevergoeding te matigen. Aangezien namens verdachte geen verdere omstandigheden zijn aangevoerd, zal de rechtbank de schadevergoeding niet matigen. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, de vordering integraal en hoofdelijk toewijzen. Ook zal de rechtbank daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen, op dezelfde gronden als reeds hierboven genoemd.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk brand stichten in vereniging, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
Straf
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
74 dagen, van deze jeugddetentie niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die in het kader van de maatregel Hulp en Steun worden gegeven door of namens de Bureau Jeugdzorg, waarvan zes maanden ITB-plus, gerekend vanaf de datum van de uitspraak;
2. moet meewerken aan een behandeling door De Waag en/of MEE of een soortgelijke instantie, indien en zo lang de reclasseringsinstelling dat nodig acht;
De rechtbank draagt die instelling op om de verdachte hulp en steun te verlenen bij het naleven van de bijzondere voorwaarden.
- verklaart de op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar;
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
20 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 10 dagen.
Benadeelde partijen
Suitsupply
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Suitsupply van een bedrag van € 7.840,70 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, te berekenen vanaf 7 augustus 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van Suitsupply,
€ 7.840,70 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Riviera Maison
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Riviera Maison van een bedrag van € 65.751,00 aan materiële schade;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van Riviera Maison,
€ 65.751,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen jeugddetentie;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter en tevens kinderrechter, mrs. P.J.M. Mol en M.P. Glerum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2014.
Mr. P.J.M. Mol is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 07 augustus 2013 te [plaats], althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in (een) (vuil)containers gelegen aan
de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn
medeverdachte(n) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval
opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) aanmaakblokje(s),
althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde
(vuil)container(s) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand
is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een winkelpand en inventaris
van Riviera Maison en/of een winkelpand en inventaris van Suitsupply en/of
(andere) aangrenzende (winkel)panden, in elk geval gemeen gevaar voor
goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens Rivera de Maison, opgenomen op pagina 73-75 van het proces-verbaal dossiernummer PL1405 2013046239, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 214.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] namens Suitsupply, opgenomen op pagina 76/77 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Proces-verbaal van Sporenonderzoek, opgenomen op pagina 64/65 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1], opgenomen op pagina 112 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], opgenomen op pagina 80 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
6.De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 28 januari 2014.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3], opgenomen op pagina 82 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte], opgenomen op pagina 192 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1], opgenomen op pagina 207 en 209 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.