ECLI:NL:RBMNE:2014:7276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2014
Publicatiedatum
9 januari 2015
Zaaknummer
UTR 14/298
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering om handhavend op te treden tegen belettering op windmolens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Gigawiek en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten. Het geschil betreft de weigering van de gemeente om handhavend op te treden tegen de belettering op de gondels van drie windturbines. Eiseres, Stichting Gigawiek, heeft in 2013 een verzoek tot handhaving ingediend, omdat zij van mening is dat de belettering in strijd is met de verleende bouwvergunning en de welstandsnota. De rechtbank heeft vastgesteld dat de windturbines zijn gebouwd zonder de vereiste omgevingsvergunning, aangezien de belettering niet was vergund. De rechtbank oordeelt dat er wel degelijk sprake is van een overtreding en dat het bestreden besluit van de gemeente niet op een deugdelijke motivering berust. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Dit betekent dat de gemeente niet handhavend hoeft op te treden, ondanks de vastgestelde overtreding. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2014 in de zaak tussen

Stichting Gigawiek, te Houten, eiseres,
(gemachtigde: mr. R. van Domselaar),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten, verweerder,
(gemachtigde: mr. A.R.E. Maris-Kwakernaak).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Eneco Wind B.V., te Rotterdam,
(gemachtigde: mr. J.H.M. Berenschot),
en
coöperatieve vereniging UWind u.a., te Houten,
(gemachtigde: M.K. Kramer).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhaving van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, onder verbetering van de motivering, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [A]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [X].
Derde-partij Eneco Wind B.V. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [M]. Derde-partij coöperatieve vereniging UWind u.a. heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 21 juni 2010 heeft verweerder aan Eneco New Energy B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie windturbines, één inkoopstation en bijbehorende werken op de percelen, plaatselijk bekend nabij de Veerwagenweg en de Heemsteedseweg te Houten. De drie windturbines hebben een ashoogte van 105 meter en een totale hoogte van 150 meter.
Bij de daadwerkelijke oprichting van de drie windturbines is op de gondels belettering aangebracht, aan de ene kant “UWind” en aan de andere kant “Eneco”.
Op 1 juni 2013 heeft eiseres verweerder gevraagd om aan te geven op welke wijze de reclame-uitingen op de gondels van de drie windturbines zijn vergund en hoe dit zich verhoudt tot het advies van de welstandcommissie van 31 januari 2011, waarin staat dat het niet wenselijk is dat er reclame-uitingen op de turbines van de windmolens worden aangebracht. In het geval deze reclame-uitingen niet zijn vergund, heeft eiseres verweerder verzocht om tegen de aangebrachte belettering handhavend op te treden.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres bericht dat het college niet handhavend zal optreden tegen de belettering op de windturbines. Het aanbrengen van logo’s van de deelnemende partijen op de gondels van de drie windturbines is vergunningvrij op grond van artikel 3, aanhef en onder 8 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Hierbij moet weliswaar getoetst worden aan de gemeentelijke welstandsregeling, maar de Welstandsnota 2011 van de gemeente Houten bevat alleen nog een excessenregeling. Verweerder is van mening dat van een welstandsexces geen sprake is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit, onder verbetering van de motivering, in stand gelaten. De verwijzing naar artikel 3, aanhef en onder 8 van bijlage II bij het Bor is geschrapt, omdat het aanbrengen van plakletters op de gondel volgens verweerder niet onder de activiteit “het bouwen van een bouwwerk” valt. Volgens verweerder vormen artikel 12, eerste lid, aanhef en onder a, in combinatie met artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet in samenhang gelezen met artikel 13a van de Woningwet het toetsingskader. Dit komt er op neer dat een bestaand bouwwerk niet zodanig mag worden veranderd dat er sprake is van het in ernstige mate in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand, waarvoor de criteria vastliggen in de Welstandsnota.
2. Ter zitting heeft derde-partij Eneco Wind B.V. de vraag opgeworpen of eiseres wel belanghebbende is. Eiseres heeft in dit verband gewezen op haar statuten, de feitelijke werkzaamheden, alsmede het feit dat de beide bestuursleden, [A] en [B], tevens omwonenden zijn nu zij op korte afstand van het windpark in Houten wonen. Verder is een lijst met een drietal donateurs overgelegd, die in Houten wonen.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van rechtspersonen worden ingevolge het derde lid van dit artikel als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.
Blijkens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van de statuten van eiseres, zoals vastgesteld op haar bestuursvergadering van 2 juli 2012, is het doel van de stichting Gigawiek de belangenbehartiging van omwonenden op het vlak van windenergieprojecten, informatieverstrekking omtrent verzetsmogelijkheden tegen windenergieprojecten, het bevorderen van acties en maatregelen om te verzekeren dat overheden de rechten en belangen van omwonenden respecteren, het informeren van politici en bestuurders over de voor- en nadelen van windenergie, in het bijzonder in relatie tot duurzame energie en het leveren van een op kennis en feiten gebaseerde bijdrage aan het maatschappelijk debat over de voor- en nadelen van windenergie. In het debat is de bescherming van het (leef)milieu (van omwonenden) voor de stichting het uitgangspunt.
In dit artikellid onder b is verder genoemd: het verrichten van alle verdere (juridische) handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
Uit deze statutaire doelstelling leidt de rechtbank af dat het algemene belang dat eiseres beoogt te beschermen, is de bescherming van het leefmilieu van omwonenden van een windenergieproject. Gelet daarop en gelet op de feitelijke werkzaamheden zoals die ter zitting zijn toegelicht, kan eiseres in dit geval als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres dan ook terecht ontvankelijk geacht.
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat met de oprichting van de windturbines inclusief belettering, sprake is van een overtreding en dat verweerder verplicht is om tot handhaving over te gaan. Eiseres heeft om handhaving gevraagd omdat omwonenden, zo stelt zij, door de belettering op de gondels van de windturbines last hebben van zichthinder. Eiseres heeft erop gewezen dat de ruimtelijke onderbouwing bij de bouwvergunning van 21 juni 2010 beschrijft dat de windturbines in de kleur lichtgrijs worden uitgevoerd. Tijdens de bouw is de belettering op de gondels van de windturbines aangebracht. Hierdoor zijn de windturbines in afwijking van de verleende bouwvergunning gebouwd.
4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5. De rechtbank ziet zich dan ook allereerst voor de vraag gesteld of er in dit geval sprake is van een overtreding. Als dat niet het geval is, is er immers geen bevoegdheid voor verweerder om handhavend op te treden.
6. Het advies van de bezwaarschriftencommissie van 23 oktober 2013 – dat verweerder bij het bestreden besluit heeft overgenomen – vermeldt dat de windturbines zijn gebouwd in strijd met de verleende bouwvergunning, nu in de ruimtelijke onderbouwing staat dat de windturbines in lichtgrijs worden uitgevoerd en de welstandscommissie in haar advies van
31 januari 2011 heeft opgemerkt dat het niet wenselijk is als er reclame-uitingen op de turbines van de windmolens worden aangebracht. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat het college desondanks van mening is dat er geen sprake is van een overtreding, omdat op het moment dat het verzoek om handhaving werd ingediend, inmiddels een andere Welstandnota van kracht was en op basis daarvan de vraag van belang is of de belettering kan worden gezien als een welstandsexces. Daarvan is geen sprake omdat de gondels zich op een hoogte van 105 meter bevinden waardoor de belettering geenszins opdringerig of onevenredig ontsierend is. In beroep heeft verweerder ter onderbouwing van dit standpunt nog een advies van de welstandcommissie van 22 augustus 2014 overgelegd.
7. De rechtbank leidt uit de dossierstukken af dat de drie windturbines destijds, onder het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zijn vergund zonder dat er volgens de aanvraag sprake zou zijn van belettering. De windturbines zijn voor wat betreft de er op aangebrachte belettering dus opgericht zonder bouwvergunning (thans: zonder omgevingsvergunning) en worden als zodanig in stand gehouden. Dit is in strijd met artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo, dat verbiedt om een deel van een bouwwerk dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning, in stand te laten. In dit verband overweegt de rechtbank dat het aanbrengen van belettering op de drie windturbines kan worden gezien als bouwen als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van Wabo. Onder bouwen wordt immers verstaan: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten. De windturbines zijn vergunningplichtige bouwwerken, het daarop aanbrengen van belettering is dan ook het veranderen van die bouwwerken.
Er is dus wel sprake van een overtreding. Verweerder heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit berust daarmee niet op een deugdelijke motivering en komt dan ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is om deze reden gegrond.
8. De rechtbank leidt uit het standpunt van verweerder af dat, ook al zou er sprake zijn van een overtreding, verweerder zich op het standpunt stelt dat die overtreding niet tot handhaving hoeft te leiden omdat de belettering niet (meer) in strijd is met de hiervoor thans geldende regels. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat toen in de zomer van 2013 het handhavingsverzoek van eiseres ter beoordeling voorlag, in de gemeente Houten inmiddels een nieuw welstandsbeleid van kracht was. De Welstandnota die gold ten tijde van de bouwvergunning van 21 juni 2010, is in juli 2011 door de gemeenteraad van de gemeente Houten ingeperkt tot een excessenregeling. Dit houdt in dat er bij ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand sprake moet zijn van een exces. Dat wil zeggen: een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Dat doet zich hier niet voor, aldus verweerder.
9. Met het oog op een finale beslechting van het geschil zal de rechtbank dit standpunt toetsen aan de hand van de overige beroepsgronden van eiseres, om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat uit het Windplan Utrecht 2002 blijkt dat neutraal kleurgebruik voor wat betreft de kleinschalige opstellingen verspreid in de regio het devies is. Nu hiervan geen sprake is, is er sprake van een tegenstrijdigheid tussen de Welstandsnota 2011 aan de ene kant en het Windplan Utrecht 2002 / het Streekplan Utrecht 2005-2015 aan de andere kant. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in diverse uitspraken geoordeeld dat een bestemmingsplan boven een welstandsnota gaat. Op grond van het Streekplan Utrecht 2005-2015 en het Windplan Utrecht 2002 mag ervan worden uitgegaan dat de windturbines geen (opvallend gekleurde) belettering mogen hebben, aldus eiseres.
11. In § 8.2. van het Streekplan 2005-2015 zijn locaties aangewezen waar in de provincie Utrecht windturbines mogen worden opgericht. Voor de kleinschalige locaties (bestaande uit drie tot zes windturbines) gelden de randvoorwaarden die in het Windplan Utrecht 2002 zijn opgenomen. Deze randvoorwaarden zijn in bijlage 5 bij het Streekplan 2005-2015 opgenomen. Neutraal kleurgebruik voor wat betreft de kleinschalige opstellingen verspreid in de regio is het devies. De rechtbank stelt voorop dat het Streekplan 2005-2015 is bedoeld om gemeenten richting te geven bij het opstellen van bestemmingsplannen en verordening. Zoals in de inleiding van het Streekplan 2005-2015 is te lezen richt het streekplanbeleid zich op bovengemeentelijke belangen. De gemeenten hebben de bevoegdheid bestemmingsplannen vast te stellen, waarmee de juridische basis is gelegd voor feitelijke uitvoering van beleid. De provincie beoordeelt deze plannen aan de hand van het provinciaal ruimtelijk beleid, waarbinnen het streekplan een centrale positie inneemt. Uitgangspunt is dat ruimtelijke vraagstukken worden opgelost op het laagste bestuurlijke niveau waarop deze vraagstukken zich voordoen. Er vloeien uit het Streekplan dus geen ge- of verboden voort die rechtstreeks van invloed zijn op concrete bouwwerken. Voor zover het Streekplan 2005-2015 al als uitgangspunt zou moeten dienen, dan staat er alleen “neutraal kleurgebruik” vermeld; verdere aanwijzingen op dit punt ontbreken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de belettering op gondels van de drie windturbines niet als in strijd met het Streekplan kan worden gekwalificeerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Vervolgens heeft eiseres aangevoerd dat de belettering in strijd is met het bepaalde in de Welstandsnota 2011 en om die reden tot handhaving zou moeten leiden. Verweerder vindt van niet en heeft in dit verband verwezen naar het advies van de welstandcommissie van
22 augustus 2014. Hierin is de welstandscommissie tot de conclusie gekomen dat de aangebrachte naamsaanduidingen niet als een exces als bedoeld in de Welstandsnota 2011 moeten worden beschouwd. Hierbij is van belang dat de naamsaanduidingen zich niet op ooghoogte bevinden, maar zijn aangebracht op de gondels van de windturbines die zich op een hoogte van 105 meter bevinden. Daarmee bevinden de naamsaanduidingen zich dus al op een minimale afstand van 100 meter van dagelijks verkeer, gebruikers en bewoners. Op deze wijze is iedere invloed van aanduidingen op deze gondels op de openbare ruimte marginaal en relatief. Daarnaast acht de welstandscommissie van belang dat de naamsaanduidingen op een evenwichtige manier en in goede samenhang op de betreffende gevelvlakken van de gondel zijn aangebracht en dat er geen sprake is van schreeuwende en opdringerige kleurstelling.
Eiseres heeft dit welstandsadvies niet bestreden met een advies van een andere deskundige persoon of instantie. Ook overigens is niet gebleken dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag mag leggen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres is verder van mening dat voor het aanbrengen / voeren van (handels)reclame een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder i, van de Wabo aangevraagd moet worden.
Verweerder heeft er op gewezen dat er in Houten geen verordening is waarin een vergunning of ontheffing vereist is om als eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van een onroerende zaak toe te staan of te gedogen dat op of aan die onroerende zaak handelsreclame wordt gemaakt of gevoerd met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.
14.
Op grond van artikel 1:1 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Houten (APV) is handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.
Op grond van artikel 4:15, eerste lid, van de APV is het verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.
Nu artikel 4:15, eerste lid, van de APV alleen onder omstandigheden handelsreclame verbiedt en dit artikel geen vergunningstelsel inhoudt, is er geen koppeling met artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo. Artikel 4:15, eerste lid, van de APV staat dan ook op zichzelf. In het licht van een verzoek om handhaving moet wel bezien worden of de betreffende situatie in strijd is met de regels in Houten rondom reclame.
15. Eiseres is van mening dat de bewuste belettering een zeer opdringerig vorm van reclame is waardoor ernstige (zicht)hinder ontstaat voor de omgeving, mede door de hoogte waarop de letters zich bevinden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de belettering niet als handelsreclame in de zin van artikel 1:1 van de APV kan worden gezien. UWind verkoopt niets en Eneco heeft alleen de eigen bedrijfsnaam op de turbines aangebracht. Verweerder vindt dit vergelijkbaar met het vermelden van de bedrijfsnaam op een kantoorgebouw. Ter zitting heeft de gemachtigde van derde-partij coöperatieve vereniging UWind u.a. verklaard dat zij als doel heeft energievoorziening te verduurzamen en dat de oprichting van deze windmolens daaruit is voortgekomen. De gemachtigde van Eneco heeft verklaard dat de bedrijfsnaam louter is aangebracht omdat het bedrijf trots is op de gerealiseerde windmolens.
16. De rechtbank is, anders dan verweerder en derde-partijen, van oordeel dat de namen “UWind” en “Eneco” wel als handelsreclame zijn aan te merken. De belettering voegt extra informatie toe aan de windmolens en bewerkstelligt daarmee aandacht voor (het opwekken van) groene stroom zoals UWind voorstaat en voor de leverancier van deze groene stroom Eneco in het bijzonder. Dit heeft het karakter van een openbare aanprijzing van een goed met een kennelijk commercieel doel, zoals omschreven in artikel 1:1 van de APV.
Het aanbrengen van dergelijke handelsreclame is ingevolge artikel 4:15 van de APV slechts verboden als sprake is van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving. Dat doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De namen “UWind” en “Eneco” op de gondels van de windturbines vormen geen gevaar voor het verkeer en veroorzaken evenmin ernstige hinder voor de omgeving; het zijn uitsluitend letters, het zijn geen afbeeldingen of bewegende beelden. Verder is niet bestreden dat de gondels van de windturbines zich op een hoogte van 105 meter boven het maaiveld bevinden. Hierdoor is de invloed op het verkeer en de omgeving naar objectieve maatstaven bezien relatief gering. De rechtbank vindt ook steun voor dit oordeel in bovengenoemd advies van de welstandscommissie. Het verbod uit artikel 4:15, eerste lid, van de APV is dan ook niet op deze situatie van toepassing, zodat de aanwezigheid van de belettering geen overtreding van dit artikel inhoudt en de bevoegdheid voor verweerder om hiertegen uit hoofde van dit artikel handhavend op te treden ontbreekt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17. Het beroep is, gelet op hetgeen hiervoor onder 7. is overwogen gegrond. Het bestreden besluit zal om die reden worden vernietigd. De in beroep gegeven nadere motivering kan het bestreden besluit dragen, zodat aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van dat besluit, waarin de weigering van het verzoek om handhaving is gehandhaafd, in stand te laten.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 318,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M.M. van Amstel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 december 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.