Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift
- het verweerschrift
- de pleitnota van [verzoekster]
- de mondelinge behandeling op 5 december 2014, waarvan aantekening is gehouden.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap en een werknemer. De werknemer, geboren op 26 september 1979, was sinds 1 april 2004 in dienst van de verzoekster, die actief is in de verkoop en reparatie van motorvoertuigen. De verzoekster verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van bedrijfseconomische redenen, waarbij zij stelde dat de arbeidsplaats van de werknemer per 1 januari 2015 zou vervallen. Dit verzoek volgde na een afwijzing van het UWV om toestemming voor ontslag van meerdere werknemers, waaronder de werknemer in kwestie.
De verzoekster voerde aan dat er een noodzaak tot reorganisatie was door een daling in de verkoop en onderhoudswerkzaamheden, mede door de economische crisis en terugtrekking van Chevrolet uit de Europese markt. De kantonrechter oordeelde echter dat de verzoekster niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een bedrijfseconomische noodzaak. De verzoekster had geen ondernemingsraad ingesteld, wat verplicht was gezien het aantal werknemers, en had ook geen vakbonden geraadpleegd over de Sociale Regeling die zij had opgesteld. Bovendien ontbrak een personeelslijst die inzicht gaf in de indeling van functies en de toepassing van het afspiegelingsbeginsel.
De kantonrechter concludeerde dat de verzoekster niet had voldaan aan de vereisten van de cao en dat er onvoldoende bewijs was dat de werknemer op de juiste wijze was ingedeeld in de functie. Hierdoor kon de kantonrechter niet vaststellen of de arbeidsplaats van de werknemer daadwerkelijk verviel. Het verzoek tot ontbinding werd afgewezen, en de verzoekster werd veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die tot dat moment op € 400,00 werd begroot.