ECLI:NL:RBMNE:2014:7238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
16-701523-12
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 11 februari 2014 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een vordering van de officier van justitie tot uitstel of achterwege blijven van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 1990 en thans gedetineerd in PI Haaglanden, had eerder een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde niet bereid was om zich te houden aan de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidstelling, waaronder elektronische controle, wat het recidiverisico onvoldoende zou kunnen beperken.

Tijdens de openbare zitting op 28 januari 2014 zijn de standpunten van de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman besproken. De verdediging pleitte voor afwijzing van de vordering en stelde dat de veroordeelde bereid was om mee te werken aan een arbeidsvaardighedentraining als enige voorwaarde voor zijn invrijheidstelling. De rechtbank overwoog dat, volgens het reclasseringsadvies, de veroordeelde niet in aanmerking kwam voor voorwaardelijke invrijheidstelling zolang hij niet meewerkte aan de elektronische controle, die noodzakelijk werd geacht om het recidiverisico te beheersen.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde onvoldoende had meegewerkt aan de voorwaarden en dat zijn bereidheid om alsnog mee te werken te laat kwam. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie toe en bepaalde dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. De rechtbank merkte op dat het niet uitgesloten is dat de voorwaardelijke invrijheidstelling in de toekomst opnieuw aan de orde kan komen, afhankelijk van een nieuw reclasseringsadvies.

Uitspraak

RECHTBANK Utrecht

Sector strafrecht
zaaknummer v.i. 99-000228-47
parketnummer 16/701523-12
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 11 februari 2014 op een vordering van de officier van justitie tot uitstel of achterwege blijven van voorwaardelijke invrijheidstelling
in de zaak tegen de veroordeelde
[veroordeelde]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te PI Haaglanden, locatie Zoetermeer
Raadsman: mr. M.W. Zwiers, advocaat te Utrecht

1.De stukken

- het afschrift van het vonnis van deze rechtbank d.d. 25 januari 2013, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie;
-het v.i. advies van de heer [A] van 20 november 2013;
- het Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland (verzoek v.i. advies) van 12 december 2013, opgesteld door mevrouw A. Taument.

2.De procesgang

De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014. De standpunten van de officier van justitie en van de veroordeelde en zijn raadsman zijn daarbij naar voren gekomen.

3.De behandeling

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering. De officier van justitie heeft gesteld dat de veroordeelde zich niet bereid heeft verklaard zich te houden aan de aan voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna ook: v.i.) te verbinden voorwaarden (elektronische controle). Het recidiverisico kan daardoor niet voldoende worden ingeperkt, zodat er gronden bestaan voor het achterwege laten van deze voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. Subsidiair is de verdediging van mening dat de zaak moet worden aangehouden voor het (opnieuw) opstellen van een reclasseringsrapport, dan wel dat de voorlopige invrijheidstelling moet worden uitgesteld. De raadsman heeft dit onderbouwd door te stellen dat er een advies ligt van de directeur van de inrichting waaruit blijkt dat de veroordeelde alles goed heeft doorlopen en dat hij als enige voorwaarde aan de v.i. een arbeidsvaardighedentraining wil verbinden. De Reclassering komt vervolgens met een rapportage waarin geadviseerd wordt tot elektronisch toezicht, terwijl dat rapport geheel is gebaseerd op historische gegevens. Daar komt bij dat veroordeelde ook niet goed is voorgelicht over de consequenties van het niet meewerken en dat had volgens de uitspraak van de Hoge Raad (LJN BL0414) wel gemoeten.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 15d, eerste lid, aanhef en onder d van het Wetboek van Strafrecht voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld dan wel achterwege kan blijven indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven. In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking het eerdergenoemde door mevrouw Taument opgemaakte reclasseringsadvies van 12 december 2013. Geadviseerd wordt om de veroordeelde niet in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Naar de mening van de reclassering dient hij daarvoor slechts in aanmerking te komen wanneer hij meewerkt aan een traject middels elektronische controle. De veroordeelde heeft destijds desgevraagd te kennen gegeven onder geen beding mee te zullen werken aan een dergelijk traject. Geadviseerd wordt om de veroordeelde om die reden niet in aanmerking te laten komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling.
De rechtbank stelt vast dat de reclassering deugdelijk heeft onderbouwd dat het recidiverisico thans onvoldoende kan worden ingeperkt. Uit het rapport blijkt dat de veroordeelde meerdere malen te kennen heeft gegeven dat hij niet zal meewerken aan de voorwaarde van elektronische controle, die de reclassering nodig acht om het ingeschatte recidiverisico succesvol te kunnen beïnvloeden. Gelet op het karakter van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten het terugdringen van het recidivegevaar, mag van de veroordeelde verwacht worden dat hij zich optimaal inzet in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. Dit heeft de veroordeelde niet gedaan door elektronisch toezicht en het daaraan gekoppelde huisbezoek te weigeren. Hij heeft ter zitting van 28 januari 2014 verklaard dat hij (alsnog) bereid is mee te werken aan elektronisch toezicht indien de rechtbank hem dit opdraagt. Dit is op de rechtbank oprecht overgekomen, zij het dat die bereidverklaring te laat is gekomen, gelet op de voorbereidingen die noodzakelijk zijn voor de concretisering van de voorwaarden en het in werking stellen van elektronisch toezicht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering toegewezen dient te worden. Het verweer van de raadsman dat de veroordeelde niet voldoende zou zijn voorgelicht over de consequenties van het niet meewerken aan de gestelde voorwaarde, verwerpt de rechtbank. De rechtbank is van oordeel dat het aannemelijk is geworden dat het voor de veroordeelde voldoende duidelijk is geweest wat de gevolgen waren indien hij niet mee zou werken en hij heeft dit bewust nagelaten. De rechtbank merkt nog op dat het niet uitgesloten is dat op een later moment de voorwaardelijke invrijheidstelling weer aan de orde is, indien een nader reclasseringsadvies, daartoe aanleiding geeft.

4.Toepasselijke wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14, 15d en 15f van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering toe;
- bepaalt dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van [veroordeelde] achterwege blijft.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.J.M. Mol, voorzitter, mr. E.A. Messer en mr. G.V.M. Veldhoen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Meulen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 februari 2014.