ECLI:NL:RBMNE:2014:7233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
382714 / HA RK 14-283
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een omgangsregeling en ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die betrokken was bij een procedure omtrent de omgangsregeling van zijn minderjarige kinderen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. E.J. van Rijssen, die eerder een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling had behandeld. Verzoeker diende op 13 oktober 2014 een schriftelijk wrakingsverzoek in tegen mr. Van Rijssen, wat op 24 oktober 2014 ter zitting werd behandeld. De wrakingskamer, bestaande uit mr. drs. M.C.P. de Ridder, mr. A. van Holten en mr. G.J.J.M. Essink, stelde het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk vast, omdat verzoeker had aangegeven hetzelfde verzoek tegen alle rechters te willen indienen die bij de behandeling van de zaak betrokken waren.

Op 7 november 2014 werd het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rijssen afgewezen. Verzoeker diende vervolgens op 5 december 2014 een nieuw wrakingsverzoek in tegen mr. A.A.T. van Rens, die ook betrokken was bij de omgangsregeling. Dit verzoek werd op 10 december 2014 behandeld, waarbij verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek indiende tegen de wrakingskamer zelf. De rechtbank oordeelde dat het verbod om opnamen te maken tijdens de zitting niet voldoende grond vormde voor de conclusie dat de rechters partijdig waren.

De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren en stelde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen de leden van de rechtbank niet in behandeling zouden worden genomen, omdat deze de voortgang van de hoofdzaken belemmerden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen deze aan de betrokken partijen toe te zenden.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer 382714 / HA RK 14-283
beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
op het verzoek van:
[verzoeker]
wonend te [woonplaats],
verder te noemen verzoeker

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Ter zitting van 9 oktober 2014 heeft mr. E.J. van Rijssen een verzoek behandeld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht (hierna: Jeugdzorg) strekkende tot wijziging van de omgangsregeling met betrekking tot de minderjarige kinderen van verzoeker en mevrouw [naam]. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer C/16/377764 JE RK 134/2212. Op 13 oktober 2014 heeft verzoeker een schriftelijk wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Van Rijssen.
1.2.
Het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rijssen is op 24 oktober 2014 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft ter zitting een verzoek gedaan tot wraking van de wrakingskamer, bestaande uit mr. drs. M.C.P. de Ridder, voorzitter en mr. A. van Holten en mr. G.J.J.M. Essink als leden. De wrakingskamer heeft, na schorsing van de wrakingszitting voor beraad, aan verzoeker meegedeeld dat zijn wrakingsverzoek als kennelijk niet-ontvankelijk buiten behandeling wordt gesteld, nu hij heeft verklaard dat hetzelfde wrakingsverzoek zal worden gedaan tegen alle rechters die mevrouw [naam] bij de behandeling van een wrakingsverzoek aanwezig laten zijn. Vervolgens heeft de wrakingskamer het wrakingsverzoek (verder) inhoudelijk behandeld. Bij beslissing van 7 november 2014 heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van mr. Van Rijssen afgewezen.
1.3.
Ter zitting van 5 december 2014 heeft mr. A.A.T. van Rens het hiervoor in 1.1 genoemde verzoek van Jeugdzorg tot wijziging van de omgangsregeling behandeld en een nader verzoek van Jeugdzorg tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen. Laatstgenoemde zaak is geregistreerd onder nummer C/16/380169/ JE RK 14-2480. Ter zitting heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen mr. Van Rens ingediend. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rens is op 10 december 2014 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft ter zitting een wrakingsverzoek gedaan tegen de wrakingskamer bestaande uit mr. G. Perrick als voorzitter en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. M.J. Slootweg als leden. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.5.
De uitspraak op het wrakingsverzoek van de leden van de wrakingskamer is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De grondslag van het wrakingsverzoek van verzoeker is dat de wrakingskamer hem heeft verboden om met zijn telefoon een opname te maken van de zitting. Verzoeker stelt dat het verbod tot het maken van opnamen hem belemmert in een objectieve beoordeling en in de mogelijkheid voor hem om de zaak te verifiëren.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
In artikel 39 lid 2 Rv is bepaald dat de verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Met dit artikel is beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in geding is. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
2.4.
In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om - in afwijking van het in artikel 39 Rv neergelegde uitgangspunt - uitspraak doen zonder dat het wrakingsverzoek ter zitting wordt behandeld. Voor het bestaan van deze mogelijkheid vindt de rechtbank steun bij artikel 4, lid 1 aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen, indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
2.5.
Aan de beslissing om het wrakingsverzoek in dit geval zonder zitting af te doen ligt het volgend ten grondslag.
2.6.
Het is aan de behandelend rechter om het maken van opnames al of niet toe te staan. Als een rechter verbiedt dat een partij opnamen maakt van de zitting is dat op zich zelf onvoldoende reden om te oordelen dat de betreffende rechter vooringenomen is jegens die partij.
2.7.
Aan het wrakingsverzoek jegens de rechters van de wrakingskamer is het wrakingsverzoek jegens mr. Van Rijssen voorafgegaan. Dat verzoek was - onder meer - gebaseerd op de afwijzing door mr. Van Rijssen van het verzoek van verzoeker om een geluidsopname van de zitting te maken. Dit wrakingsverzoek is door de wrakingskamer bij de beslissing van 7 november 2014 afgewezen, waarbij is overwogen dat “de enkele omstandigheid dat een rechter niet toelaat dat er een geluidsopname van de zitting wordt gemaakt onvoldoende is om partijdigheid te kunnen aannemen.” Verzoeker kon er dus van op de hoogte zijn dat het enkel niet honoreren van een verzoek tot het maken van geluidsopnamen, onvoldoende grond voor wraking is. Uit het proces-verbaal van de zitting van de wrakingskamer van 10 december 2014 blijkt dat reeds aan het begin van deze zitting is geconstateerd dat verzoeker met zijn telefoon opnamen aan het maken was, waarop de voorzitter hem heeft verzocht zijn telefoon uit te zetten. De wrakingskamer heeft vervolgens de zitting geschorst om zich te beraden over de wens van verzoeker om de zitting op te nemen met zijn telefoon. De wrakingskamer heeft haar verbod gemotiveerd door te verwijzen naar de huisregel van de rechtbank dat zonder voorafgaande toestemming geen opnamen mogen worden gemaakt. Daarna heeft verzoeker een wrakingsverzoek tegen de rechters ingediend. Als gevolg van dit wrakingsverzoek heeft geen inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rens plaatsgevonden. De redenen die verzoeker heeft genoemd voor zijn wens opnames te maken van de zitting, gaan over algemeen ongenoegen van verzoeker over het functioneren van de rechtbank en de wijze waarop verslaglegging van het verhandelde ter zitting plaatsvindt. Voor het uiten van dit ongenoegen is het wrakingsmiddel echter niet bedoeld. Nu verzoeker er door de uitspraak van de wrakingskamer van 7 november 2014 van op de hoogte kon zijn dat het enkel niet toestaan van het maken van geluidsopnamen geen wrakingsgrond oplevert, had het op zijn weg gelegen om, bij de hiermee vergelijkbare wrakingsgrond van het verbod tot het maken van opnamen, een duidelijke onderbouwing te geven om welke reden bij hem de vrees bestaat dat (een van) de gewraakte rechters van de wrakingskamer jegens hem vooringenomen is. Nu hij dit heeft nagelaten acht de rechtbank het verzoek op grond van de thans aangevoerde gronden kennelijk ongegrond en bestaat er, gelet op de hiervoor weergegeven omstandigheden, geen grond om verzoeker in de gelegenheid te stellen ter zitting een nadere toelichting te geven op zijn verzoek.
2.8.
Het feit dat de wrakingskamer ter zitting van 10 december 2014 - zoals in het proces-verbaal is opgenomen - aan verzoeker heeft meegedeeld dat naar aanleiding van het wrakingsverzoek van de leden van de wrakingskamer een nieuwe oproep zal worden gestuurd leidt niet tot een andere beslissing. Niet de gewraakte rechter beslist over de te volgen procedure bij een wrakingsverzoek, maar de wrakingskamer waaraan het wrakingsverzoek wordt voorgelegd.
2.9.
Voorts overweegt de rechtbank dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken de voortgang van de hoofdzaken belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Daarom zal de rechtbank thans reeds bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen leden van de rechtbank belast met de behandeling van het wrakingsverzoek met rekestnummer 382407 / HA-RK 14-280 niet in behandeling zullen worden genomen. Het ongemotiveerd wraken van de leden van de wrakingkamer moet worden beschouwd als misbruik van de bevoegdheid tot het indienen van een wrakingsverzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
3.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van leden van de
rechtbank belast met de behandeling van het verzoek tot wraking met rekestnummer 382407 / HA-RK 14-280 niet in behandeling wordt genomen;
3.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en aan de rechters, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Familierecht en de president van deze rechtbank;
3.4.
draagt de griffier van de wrakingskamer voorts op deze beslissing te zenden aan de derdebelanghebbenden mevrouw [naam] en Jeugdzorg,
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en mr. K.J. Veenstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 december 2014.