Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoeker]
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 december 2014 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die betrokken was bij een procedure omtrent de omgangsregeling van zijn minderjarige kinderen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. E.J. van Rijssen, die eerder een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling had behandeld. Verzoeker diende op 13 oktober 2014 een schriftelijk wrakingsverzoek in tegen mr. Van Rijssen, wat op 24 oktober 2014 ter zitting werd behandeld. De wrakingskamer, bestaande uit mr. drs. M.C.P. de Ridder, mr. A. van Holten en mr. G.J.J.M. Essink, stelde het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk vast, omdat verzoeker had aangegeven hetzelfde verzoek tegen alle rechters te willen indienen die bij de behandeling van de zaak betrokken waren.
Op 7 november 2014 werd het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rijssen afgewezen. Verzoeker diende vervolgens op 5 december 2014 een nieuw wrakingsverzoek in tegen mr. A.A.T. van Rens, die ook betrokken was bij de omgangsregeling. Dit verzoek werd op 10 december 2014 behandeld, waarbij verzoeker opnieuw een wrakingsverzoek indiende tegen de wrakingskamer zelf. De rechtbank oordeelde dat het verbod om opnamen te maken tijdens de zitting niet voldoende grond vormde voor de conclusie dat de rechters partijdig waren.
De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank besloot het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren en stelde dat verdere wrakingsverzoeken van verzoeker tegen de leden van de rechtbank niet in behandeling zouden worden genomen, omdat deze de voortgang van de hoofdzaken belemmerden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen deze aan de betrokken partijen toe te zenden.