In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdachte beschuldigd van het in bezit hebben van een hoeveelheid hennep in strijd met de Opiumwet. De zaak werd behandeld in een openbare terechtzitting op 19 december 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.R. Jonk. De officier van justitie, mr. N.T.R.M. Franken, vorderde een geldboete van €100 voor de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 3,16 gram hennep op 27 mei 2013 in zijn woning.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting werd vastgesteld dat de politie op de genoemde datum een hennepkwekerij in de woning van de verdachte had aangetroffen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken, aangezien er voldoende bewijs was dat de in beslag genomen plantendelen hennep waren.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €100, met de mogelijkheid van 2 dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn justitiële documentatie, waaruit bleek dat hij eerder was veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten. Het vonnis werd uitgesproken op 31 december 2014 door de meervoudige kamer van de rechtbank.