ECLI:NL:RBMNE:2014:7219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 december 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
16.659816-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 december 2014 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het telen van hennep. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld, die stelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten van € 52.877,79 door middel van andere strafbare feiten. De officier van justitie baseerde deze vordering op een rapport van de politie, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat op basis van meerdere oogsten hennep. De verdediging betwistte de aantallen oogsten en stelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

Tijdens de zitting op 19 december 2014 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank concludeerde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten uit de opbrengsten van hennepteelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal vier oogsten had gerealiseerd, waarvan één in 2011 en drie in de periode tot mei 2013. De rechtbank heeft de opbrengst per oogst berekend en na aftrek van kosten het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 23.505,52.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen tot dit bedrag en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de verdachte niet in staat zou zijn om aan deze verplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Sector Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659816-14
Datum: 31 december 2014
Beslissing op de vordering ex artikel 36e Wetboek van Strafrecht
van de officier van justitie in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Colombia),
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
hierna te noemen: [verdachte].
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 19 december 2014, waarbij [verdachte] is verschenen, bijgestaan door mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.T.R.M. Franken en van de standpunten door de raadsman van [verdachte] naar voren gebracht.

1.De procedure.

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
  • de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
  • het vonnis en het strafdossier onder parketnummer 16.659816-14 waaruit blijkt dat verdachte op 31 december 2014 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld ter zake van het in dat vonnis bewezen verklaarde strafbare feit en tot de in die uitspraak vermelde straf;
  • het rapport met betrekking tot de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, opgemaakt op 21 juni 2014 door [verbalisant], brigadier van politie Midden-Nederland;
  • de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel dat hij heeft genoten door middel van andere strafbare feiten - als bedoeld in artikel 36e, tweede lid Sr - waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door [verdachte] zijn begaan, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 52.877,79. De officier van justitie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op de berekening in voornoemd rapport betreffende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dat bedrag is lager dan het door de politie berekende bedrag, nu de officier van justitie de kosten van € 0,21 per plant heeft afgetrokken in verband met het gebruik van een knipmachine.
De officier van justitie heeft subsidiair bepleit, indien de rechtbank niet uitgaat van negen eerdere oogsten uit hennepteelt, dat er in ieder geval drie keer is geoogst gelet op aangetroffen resten van hennepplanten die zich bevonden in drie verschillende stadia van het verrottingsproces.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat indien en voor zover er aanwijzingen zouden zijn voor het kweken van hennep, dat die aanwijzingen dan slechts kunnen leiden tot het aannemelijk achten van één oogst. Het is zeer onaannemelijk dat het in 2011 aangetroffen hennepafval met daarbij poststukken van [verdachte] aan [verdachte] toebehoren. Het is aannemelijk dat een ander de aandacht op [verdachte] heeft willen vestigen met het dumpen van dat hennepafval. Destijds is er geen strafrechtelijke actie jegens [verdachte] ondernomen. In de tussenliggende periode zijn er bovendien geen aanwijzingen dat [verdachte] strafbare feiten heeft gepleegd.
2.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank heeft [verdachte] in de onderliggende strafzaak met parketnummer 16.659816-14 bij vonnis van 31 december 2014 veroordeeld ter zake van ‘handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’.
De rechtbank is op grond van de stukken van voornoemd voorbereidend onderzoek en gelet op het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat [verdachte] wederrechtelijk voordeel heeft genoten door middel van en/of uit de baten van andere strafbare feiten (als bedoeld in artikel 36e, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht), waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door [verdachte] zijn begaan.
De rechtbank is bij haar schatting van de omvang van dat voordeel uitgegaan van de uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen voortvloeiende -als aannemelijk aan te merken- gegevens, waarop ook eerdergenoemd proces-verbaal betreffende de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd.
Het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel dat [verdachte] volgens dat rapport zou hebben genoten, betreft een bedrag van € 53.034,84. De politie is in het rapport uitgegaan van een periode van 6 juli 2011 tot 27 mei 2013, in welke periode negen oogsten hennep gerealiseerd zouden zijn.
Uit het dossier volgt dat de start van voornoemde periode ziet op de constatering van een verbalisant dat er op 6 juli 2011 hennepafval is gedumpt, bij welk afval bescheiden zijn aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan [verdachte]. De redenering dat het voorgaande voldoende aanwijzingen zou opleveren dat [verdachte] vanaf die datum hennep heeft geteeld tot 27 mei 2013, volgt de rechtbank niet. Uit de voornoemde constateringen blijkt volgens de rechtbank wel genoegzaam dat [verdachte] zich in 2011 heeft bezig gehouden met hennepteelt en dat dit heeft geleid tot één oogst in dat jaar.
Er is niet gebleken dat die constatering ertoe heeft geleid dat er vervolgens een (strafrechtelijk) onderzoek naar verdachte heeft plaatsgevonden die meer aanwijzingen voor het plegen van dergelijke strafbare feiten hebben opgeleverd in de periode tot en met mei 2013. Pas in april 2013 en mei 2013 zijn er aanwijzingen die [verdachte] opnieuw in verband zouden kunnen brengen met het telen van hennep dan wel dat hij zich heeft beziggehouden met dergelijke strafbare feiten, te weten: (1) een onderzoek met behulp van een warmtebeeldcamera op 18 mei 2013 [2] en (2) een tweetal meldingen (d.d. 16 april 2013 en 17 april 2013) van buurtbewoners dat er een (sterke) wietgeur wordt geroken.
Op 27 mei 2013 werd de woning van [verdachte] door de betreffende ambtenaren van politie betreden naar aanleiding van een mogelijke hennepkwekerij in die woning. In een vertrek werd een henneptent/growtent aangetroffen, waarin 78 potten met aarde stonden en diverse attributen die nodig zijn voor een hennepkwekerij. Tevens werden er diverse hennepbladeren aangetroffen. [3] Uit de inhoud van dit proces-verbaal, in combinatie met de eerdere genoemde aanwijzingen (te weten het onderzoek met een warmtebeeldcamera en de betreffende meldingen) volgen voldoende aanwijzingen dat de aangetroffen hennepkwekerij recent is geoogst.
Tevens zijn er voldoende aanwijzingen dat er naast die recente oogst nog eerdere oogsten zijn geweest. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gezocht bij de constatering van verbalisant dat hennepafval in drie verschillende stadia van ontbinding bij de hennepkwekerij aangetroffen is . [4] Uit die constatering volgen naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat er drie oogsten hebben plaatsgevonden in de periode voorafgaand aan de bevindingen van 27 mei 2013.
De rechtbank zal daarom bij haar berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van een totaal van vier oogsten (één oogst in 2011 en drie oogsten in de periode voorafgaand aan 27 mei 2013).
Bij haar berekening zal de rechtbank het rapport betreffende het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt nemen. Uit dat rapport volgt een bruto-opbrengst van € 7.084,80 per oogst en dus een totale bruto-opbrengst van € 28.339,20. Op dit bedrag dienen de volgende kosten in mindering te worden gebracht, waarbij de rechtbank ook de knipkosten heeft meegenomen als een af te trekken kostenpost (welke kostenpost niet is meegenomen in voornoemd rapport, maar met welke kostenpost de officier van justitie wel rekening heeft gehouden in haar vordering):
  • de afschrijvingskosten ad € 600,- (4 oogsten x € 150,-);
  • de variabele kosten ad € 1.928,16 (4 oogsten x (78 planten x € 6,18));
  • de elektriciteitskosten ad € 2.240,- (4 oogsten x (4 lampen x € 140));
  • knipkosten (gebruik van knipmachine) ad € 65,52 ((4 oogsten x 78 planten) x € 0,21).
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande en na aftrek van voornoemde kosten, het voordeel dat door [verdachte] is genoten, schatten op een bedrag van in totaal € 23.5055,52. De vordering van de officier van justitie, zijnde deze vordering ook overigens op de wet gegrond, zal de rechtbank toewijzen tot dat bedrag en voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
De verplichting tot betaling
De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van voormeld bedrag van € 23.505,52 kan aan [verdachte] worden opgelegd. Uit het onderzoek ter zitting, noch anderszins, is aannemelijk geworden dat de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van [verdachte] niet toereikend zullen zijn om voormeld bedrag te voldoen.
Toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat, vast op
€ 23.505,52;
- legt aan [verdachte] de verplichting op om ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te voldoen een bedrag van € 23.505,52;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C.J. Elte-Hamming, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2014.
Mr. Elte-Hamming is buiten staat het vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013035284, doorgenummerd 1 tot en met 95.
2.Pagina 58.
3.Pagina 60, alinea’s 3, 4 en 9.
4.Pagina 61, alinea’s 1 en 3.