Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRINKS’S GELDVERWERKING B.V.,
advocaten mrs. F.G. Defaix en R. van der Stap,
WINCOR NIXDORF B.V.,
statutair gevestigd te Delft,
gevoegde partij aan de zijde van eiseressen,
advocaat mr. A.C. Lagemaat,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
1.De procedure
- de conceptdagvaarding naar aanleiding waarvan FNV en CNV vrijwillig zijn verschenen,
- de mondelinge behandeling van 29 december 2014,
- de pleitnota van Brink’s,
- de pleitnota van FNV en CNV,
2.De feiten
Wincor Nixdorf. Wincor Nixdorf verzorgt op basis van een daartoe met ABN AMRO gesloten overeenkomst “Beschikbaarheid Chartaal Geld” de servicing van geldautomaten/ATM’s van ABN AMRO. Zij heeft dit echter uitbesteed aan Brink’s.
ABN AMRO, ING, en Rabobank) opgerichte vennootschap.
Brink’s verliest hierdoor ongeveer 65% van haar omzet en is gedwongen fors in te grijpen in haar organisatie. Zij zal naar verwachting ongeveer 2/3 van haar werknemers (600 á 650) moeten ontslaan/laten afvloeien.
over het sociaal plan zijn uitonderhandeld, dat er een onoverbrugbaar verschil bestaat in wederzijdse standpunten en dat zij daarom hebben besloten een ultimatum te stellen.
Dit ultimatum houdt in dat wanneer de bonden vóór 24 december 2014 om 23.59 geen schriftelijke reactie hebben ontvangen waaruit blijkt dat Brink’s integraal akkoord gaat met de in de brief genoemde eisen van de bonden, er rekening mee moet worden gehouden dat er collectieve acties zullen worden uitgeroepen en georganiseerd.
Brink’s is er daarbij op gewezen dat er bij het voeren van de collectieve acties rekening zal worden gehouden met de in acht te nemen veiligheidsmaatregelen en dat de bonden te allen tijde bereid zijn tot technisch overleg over het waarborgen van de veiligheid van de mensen, goederen en materieel tijdens de acties.
3.Het geschil
worden verboden collectieve acties van werknemers van Brink’s te organiseren, te
ondersteunen of daar op enigerlei wijze bij te betrokken te zijn, dit op straffe van een dwangsom. Subsidiair verzoekt zij de voorzieningenrechter om de collectieve acties wat betreft duur, aard en frequentie te beperken op een wijze die de voorzieningenrechter geraden voorkomt, althans een andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
3.2. Wincor Nixdorf heeft zich als gevoegde partij bij deze vordering aangesloten.
4.De beoordeling
De voorzieningenrechter heeft de mondelinge behandeling vervolgens weer geschorst om zich nogmaals over het verzoek te beraden. Na deze schorsing heeft de voorzieningenrechter aan partijen meegedeeld dat het verzoek van Brink’s wordt afgewezen en dat de zaak niet achter gesloten deuren zal worden behandeld. Dit is als volgt gemotiveerd.
Als uitgangspunt geldt dat een terechtzitting openbaar is. De rechter kan evenwel gehele
of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen in de in artikel 27 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering limitatief genoemde uitzonderingsituaties. Het is onvoldoende aannemelijk dat één of meer van die uitzonderingsituaties zich in dit geval voordoen. Brink’s heeft haar verzoek om de zitting achter gesloten deuren te behandelen gegrond op de stelling dat de veiligheid in het geding zal zijn wanneer openbaar bekend wordt dat ten gevolge van de collectieve acties mogelijk sprake zal kunnen zijn van ophoping van chartaal geld op de vestigingen van Brink’s. Het valt echter in de (concept)dagvaarding al te lezen dat daarvan sprake zou kunnen zijn. Bovendien hebben de bonden toegezegd dat geen acties zullen worden gevoerd met betrekking tot de meldkamer en panden van Brink’s. Verder is nog van belang dat de bonden hebben toegezegd om mee te zullen denken over het treffen van veiligheidsmaatregelen.
Wincor Nixdorf heeft niet om een proceskostenveroordeling in het incident verzocht zodat de voorzieningenrechter zich daarover niet zal hoeven uit te laten. Overigens zou de voorzieningenrechter deze kosten op nihil hebben begroot.
Of (nog) sprake is van een collectieve actie in de zin van deze bepaling, wordt aldus vooral bepaald door het antwoord op de vraag of de actie redelijkerwijs kan bijdragen tot de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, valt de collectieve actie onder het bereik van art. 6, aanhef e onder 4 ESH.
De uitoefening van het recht op collectief optreden kan dan slechts worden beperkt langs de weg van artikel G ESH, overeenkomstig hetgeen op dat punt is aanvaard in de rechtspraak van de Hoge Raad
( vgl. onder meer het hiervoor aangehaalde arrest van 30 mei 1986, alsmede HR 7 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC0030, NJ 1987/226 en HR 21 maart 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG3098).”
Deze rechtsoverweging wijst er eerder op dat de Hoge Raad niet is terugkomen op zijn eerdere rechtspraak, aangezien hij expliciet naar deze rechtspraak verwijst. Er wordt daarbij onder meer expliciet gewezen op het NS-arrest, waarin de Hoge Raad voor het eerst heeft beslist dat een collectieve actie onrechtmatig kan zijn wanneer zwaarwegende procedureregels zijn veronachtzaamd.
Behoudens bijzondere omstandigheden heeft de rechter dan ook niet te treden in de beoordeling van de vraag of de ene dan wel de andere partij meer of minder gelijk heeft in het arbeidsconflict dat ten grondslag ligt aan de staking.
6, aanhef en onder 4, ESH vallen. Niet ter discussie staat dat sprake is van een belangengeschil in de zin van dit artikel. Brink’s moet vanwege het verlies van een grote opdracht reorganiseren. Er dienen ongeveer 600 werknemers te worden ontslagen.
Er heeft tussen de vakbonden en Brink’s overleg plaatsgevonden over een in verband met deze reorganisatie op te stellen sociaal plan. De bonden hebben, omdat zij van oordeel zijn dat zij met Brink’s was uitonderhandeld over het totstandkomen van dit sociaal plan, collectieve acties aangekondigd.
De voorzieningenrechter volgt Brink’s niet in haar standpunt dat zij niet als “bestaakte werkgever”, maar als “derde” in de zin van artikel G ESH moet worden aangemerkt. Daarvan zou sprake zijn als de collectieve acties zich tegen haar keren, maar zich in feite tegen een ander richten. Er zijn geen aanknopingspunten dat van die situatie sprake is. Meer in het bijzonder zijn er geen aanwijzingen voor de juistheid van het standpunt van Brink’s dat de collectieve acties zich in feite richten tot de Rabobank, ABN AMRO en andere zoals zij het aanduidt grootbanken (GSN). Uit de brief van 19 december 2014 volgt duidelijk dat de collectieve acties tegen Brink’s zijn gericht, omdat de onderhandelingen over het sociaal plan volgens de bonden waren vastgelopen. Dat de tegen Brink’s gerichte collectieve acties ook tot gevolg kunnen hebben dat de Rabobank, ABN AMRO en andere derden, zoals Wincor Nixdorf, ook worden geraakt, betekent anders dan Brink’s kennelijk meent nog niet dat zij daarom als derde in de zin van artikel G ESH moet worden aangemerkt.
A) ernstige procedurefouten zijn veronachtzaamd:1. de collectieve acties zijn prematuur aangewend, aangezien partijen nog niet waren
uitonderhandeld en voor zover dit al zo zou zijn er geen bemiddeling heeft
plaatsgevonden, en
2. de aanzeggingstermijn, de termijn tussen het ultimum remedium en de aanvang van de
collectieve acties, is te kort geweest,
B) sprake is van de beperkingen als bedoeld in artikel G ESH:1. de veiligheid en de handhaving van de openbare orde zijn door de collectieve acties in het
geding. Het gaat daarbij om de veiligheid van de werkwillige werknemers van Brink’s en
om die van bankmedewerkers, winkeliers en de klanten van deze winkeliers,
2. er is sprake van onevenredige schade aan de zijde van Brink’s en Wincor Nixdorf.
Brink’s heeft verder nog aangevoerd dat al zouden de bonden gelijk hebben in hun stelling dat partijen zijn uitonderhandeld de acties dan nog prematuur zijn omdat de procedureregels voorschrijven dat dan de fase van “bemiddeling” is ingetreden en aan deze fase in het geheel nog geen invulling is gegeven. Hoezeer bemiddeling wellicht ook is gewenst, de voorzieningenrechter is anders dan Brink’s betoogt van oordeel dat uit de kenbare stakingsjurisprudentie niet volgt dat ná vastgelopen onderhandelingen eerst bemiddeld dient te worden tussen de onderhandelende partijen alvorens door de bonden actie mag worden gevoerd.
4.11. De stelling van Brink’s en Wincor Nixdorf dat de aanzeggingstermijn te kort is geweest, gaat evenmin op.
Aanzegging heeft een tweeledig doel: het voorkomen van onnodige bedrijfsschade en bescherming van de belangen van degenen die op de dienstverlening van de bestaakte werkgever zijn aangewezen.
Het gaat in deze zaak om een verbod op het voeren van collectieve acties. De collectieve acties zijn aangevangen op 27 december 2014. De termijn moet voldoende lang worden geacht voor verwezenlijking van het hiervoor genoemde doel.
op dit momentniet geconcludeerd kan worden dat de acties van de bonden zodanig ingrijpende gevolgen heeft en/of zal krijgen voor de inwoners van Nederland en/of de Nederlandse economie dat sprake is van een onaanvaardbare maatschappelijke ontwrichting. Tot dit oordeel draagt bij dat een (aanzienlijk) deel van “de markt” (40%) niet wordt verzorgd door Brink’s en
Wincor Nixdorf, dat (meestal) ook met pin kan worden betaald en dat (nog) niet is gebleken dat het pinsysteem onaanvaardbaar wordt overbelast. De dienstverlening door Brink’s is dan ook niet vergelijkbaar met die van Equens en de uitspraak die de voorzieningenrechter van deze rechtbank in het kader van tegen Equens gerichte collectieve acties heeft gedaan, is dan ook niet van belang voor de beoordeling van de in dit geding aan de orde zijnde collectieve acties. Er is ook geen sprake van een essentiële dienst als bedoeld in artikel G ESH.
op dit moment(nog) niet geconcludeerd kan worden dat de bonden met hun acties een onaanvaardbaar veiligheidsrisico hebben geschapen. Tot dit oordeel draagt bij dat de bonden hebben toegezegd dat er geen acties zullen plaatsvinden bij de vestigingen van Brink’s en bij de meldkamer van Brink’s. Tot dit oordeel draagt verder bij dat de bonden met Brink’s op 23 december 2014 in gesprek zijn gegaan over te nemen veiligheidsmaatregelen en dat dit gesprek heeft geleid tot concrete afspraken (productie 6 van de bonden) waaronder de afspraak dat een of meerdere concrete acties vier uur van te voren worden aangekondigd. Tenslotte telt de voorzieningenrechter in zijn oordeel mee dat de bonden – zij zij hebben dat ter terechtzitting van 29 december 2014 verklaard – bereid zijn en blijven mee te denken en mee te werken aan het voorkomen van veiligheidsrisico’s, meer in het bijzonder indien hun acties zich uitbreiden tot afstortautomaten, althans voor zover dit ertoe zou leiden dat bij bijvoorbeeld winkeliers een onaanvaardbare hoeveelheid chartaal geld zich opstapelt. De voorzieningenrechter heeft geen reden te twijfelen aan deze door de bonden uitgesproken bereidheid.
Als uitgangspunt geldt dat zij schade hebben te dulden. Dit geldt zeker voor Brink’s die als bestaakte werkgever valt aan te merken. Alleen in het geval sprake zou zijn van disproportionele schade kan er mogelijk aanleiding zijn om de collectieve acties te beperken of te verbieden. Brink’s en Wincor Nixdorf hebben onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat daarvan sprake is. Alhoewel aannemelijk is dat de acties ingrijpen in de bedrijfsvoering van Brink’s zijn er geen aanwijzingen dat bij Brink’s – zoals zij aanvoert – door de collectieve acties een situatie wordt gecreëerd waarin mogelijk alle werkgelegenheid bij Brink’s verloren gaat.
Zij zal zich mogelijk op overmacht kunnen beroepen. Bovendien geldt dat zij de omvang van de – door de bonden betwiste – schade niet gemotiveerd heeft onderbouwd.
op dit momentgeen aanleiding om de acties naar duur, aard en frequentie te beperkingen.
€ 608,-- aan griffierecht en € 816,-- voor salaris advocaat.