ECLI:NL:RBMNE:2014:713

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
359425 / HA RK 13-340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in faillissementszaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 februari 2014, heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. D.M. Staal, de rechter-commissaris in zijn faillissementszaak. Het verzoek is ingediend op 18 december 2013 en is behandeld tijdens een mondelinge zitting op 6 februari 2014. Verzoeker stelt dat mr. Staal in 2008 kantoorgenoot was van een advocaat die betrokken was bij een conflict met de Postcode Loterij, wat volgens hem leidt tot een vooringenomenheid van de rechter. Verzoeker heeft ook zijn algemene wantrouwen jegens de rechtbank Midden-Nederland geuit, wat hij als een mogelijke invloed op de rechter beschouwt.

De rechtbank heeft de argumenten van verzoeker zorgvuldig overwogen. Het wrakingsverzoek is afgewezen omdat de rechtbank van oordeel is dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor een persoonlijke vooringenomenheid van mr. Staal. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeert dat de aangevoerde omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat mr. Staal jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoeker zijn onvrede over de gang van zaken in zijn faillissementszaak niet kan toeschrijven aan mr. Staal, aangezien de beslissingen die zijn genomen procesbeslissingen zijn die binnen de bevoegdheden van de rechter vallen. De rechtbank heeft de wrakingsprocedure in de rechtbank Midden-Nederland voortgezet, en de beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen is openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Locatie: Utrecht
Rekestnummer: 359425 / HA RK 13-340
Zaaknummer: WK2013/46
beslissing van 20 februari 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van
wrakingszaken,
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker]
verblijvende te [land]
verder te noemen verzoeker,
domicilie kiezende ten kantore van zijn
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat te Wassenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het wrakingsverzoek van verzoeker ingekomen bij de rechtbank op 18 december 2013;
- een schriftelijke reactie van mr. J.A.A. Boers, curator en belanghebbende van 23 december 2013;
- de ongedateerde schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. D.M. Staal;
- een reactie van verzoeker op de reactie van mr. Staal, inclusief een tiental bijlagen ,van 6 januari 2014;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 februari 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verschenen mr. J.A.A. Boers, curator en belanghebbende. Niet verschenen zijn verzoeker, zijn raadsman en de gewraakte rechter mr. D.M. Staal.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. D.M. Staal, rechter-commissaris in de faillissementszaak van verzoeker, bij de rechtbank Midden-Nederland bekend onder zaaknummer C/16/13/759 F.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek tot wraking - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat mr. Staal in 2008 kantoorgenoot was van mr. De Blécourt bij de Brauw Blackstone Westbroek N.V. In die tijd had klager een stevig conflict met een cliënt van dit kantoor en mr. De Blécourt, te weten de Postcode Loterij. Volgens verzoeker kan het niet anders dan dat mr. Staal hiervan op de hoogte was hetgeen ongetwijfeld tot vooringenomenheid zou kunnen leiden.
Verzoeker heeft in zijn algemeenheid weinig vertrouwen in de voltallige rechtbank van het arrondissement Midden-Nederland; hij heeft zich hierover beklaagd bij de president van de rechtbank en is van mening dat zulks van invloed zou kunnen zijn op het gedrag van mr. Staal.
Tot slot is verzoeker van mening dat de coïncidentie van de houding van mr. Staal opvallend is en haar attitude onbegrijpelijk. Verzoeker verwijst hierbij naar de situatie zoals die zich heeft voorgedaan met zijn oud curator, mr. Steffens. Naar de mening van verzoeker is er sprake van foutieve informatie in zijn faillissement, bij voorbeeld een onjuiste faillissementsdatum. Verzoeker kan zich niet verenigen met een aantal besluiten en handelingen van mr. Staal gedurende de procedure.
2.3.
Verzoeker heeft verzocht om zijn wrakingsverzoek buiten de rechtbank Midden-Nederland te laten behandelen.
2.3.
Mr. Staal heeft naar voren gebracht welke bijzondere rol zij als rechter-commissaris vervult in faillissementen: De rechter-commissaris heeft een toezichthoudende taak en is dichter bij het faillissement betrokken dan de rechtbank. Er wordt onder andere bekeken of de curator zijn taak correct uitvoert en of er omstandigheden zijn die een vlotte afwikkeling van het faillissement belemmeren. Als dit het geval is dan biedt de Faillisementswet de rechter-commissaris de nodige middelen om hierin op te treden. De gefailleerde moet aan zijn inlichtingenplicht voldoen. Overtreding hiervan kan leiden tot inbewaringstelling.
In juli 2013 is verzoeker failliet verklaard en is er een curator en rechter-commissaris benoemd. De curator heeft om hem moverende redenen om een inbewaringstelling verzocht. De waarnemend rechter-commissaris heeft dit verzoek ondersteund. Vanaf het begin van het faillissement heeft verzoeker niet aan zijn inlichtingenplicht voldaan, kennelijk omdat hij zich niet kan verenigen met zijn faillietverklaring.
De oud curator, mr. Steffens, is op eigen verzoek ontslag verleend door de rechtbank en een nieuwe curator, mr. Boers, is benoemd. Ook na benoeming van de huidige curator voldeed verzoeker nog altijd niet aan zijn inlichtingenplicht. Mr. Staal stelt zich op het standpunt dat zij in het verdere verloop van de procedure slechts heeft gehandeld binnen haar toezichthoudende taak als rechter-commissaris in het faillissement van verzoeker en concludeert tot afwijzing van het verzoek.
2.4.
Na ontvangst van de uitnodiging voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 februari 2014 en het aanvullend schrijven van verzoeker d.d. 6 januari 2014 heeft mr Staal verzocht om aanhouding omdat zij niet ter zitting aanwezig kan zijn en niet in de gelegenheid is geweest om alsnog op het aanvullend schrijven te reageren.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal eerst beslissen op de verzoeken van verzoeker en mr. Staal.
Het landelijk model wrakingsprocotol biedt in artikel 5.5 de mogelijkheid om rechters uit een ander gerecht in te schakelen voor de behandeling van een wrakingsverzoek. Deze mogelijkheid bestaat echter slechts in zeer bijzondere gevallen, gedacht moet bijvoorbeeld worden aan een verzoek tot wraking van de voorzitter van het gerechtsbestuur. In casu is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zeer bijzonder geval zoals bedoeld in artikel 5.5 van het wrakingsprotocol weshalve het verzoek binnen de rechtbank Midden-Nederland zal worden afgedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het aanvullend schrijven van verzoeker d.d. 6 januari 2014 en constateert dat er voornamelijk sprake is van een aanvulling van zijn eerdere verzoek en niet van een uitbreiding daarvan. Hoewel mr. Staal niet in de gelegenheid is geweest om hierop te reageren is dit voor de rechtbank thans geen reden om de behandeling aan te houden nu de inhoud van het aanvullend schrijven niet tot een andersluidende beslissing zal leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden
waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Staal jegens verzoeker. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat er sprake is van een persoonlijke vooringenomenheid vanwege het gegeven dat mr. Staal in 2008 kantoorgenoot is geweest van een advocaat van een wederpartij van klager in een eerdere zaak. Op geen enkele wijze is gebleken dat mr. Staal hierbij betrokken is geweest of zelfs hiervan op de hoogte is geweest.
3.5.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat mr. Staal jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief- gerechtvaardigd is.
3.6.
De rechtbank constateert dat verzoeker zich niet kan verenigen met gang van zaken en de procedure in zijn faillissementszaak. Volgens verzoeker geeft met name het bevel tot inbewaringstelling blijk van vooringenomenheid omdat dit naar zijn mening prematuur is uitgevaardigd. Verzoeker heeft dit kenbaar gemaakt maar mr. Staal heeft hier geen gevolgen aan verbonden. Verzoeker is het voorts niet eens met het ontslag en de benoeming van respectievelijk de curatoren mr. Steffens en mr. Boers en er is volgens hem sprake van een fout in het vonnis waarbij het faillissement is uitgesproken. Tot slot is verzoeker van mening dat er geen – althans onvoldoende – hoor en wederhoor is toegepast en is hij het er niet mee eens dat zijn verzoeken om aanhouding niet zijn gehonoreerd.
3.7.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verzoeker alle incidenten die niet naar zijn zin zijn verlopen toerekent aan mr. Staal. De inbewaringstelling, het verlenen van ontslag en benoemen van een nieuwe curator en het al dan niet honoreren van een aanhoudingsverzoek zijn procesbeslissingen. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor. De rechtbank is van oordeel dat mr. Staal heeft gehandeld binnen de haar toegekende bevoegdheden, de wijze waarop zij invulling heeft gegeven aan deze bevoegdheden staat haar vrij.
3.8.
Gelet op het bovenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat mr. Staal blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat het verzoek moet worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Staal af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op een afschrift van deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, zijn curator mr. Boers, mr. Staal alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich
bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. P. Bender, voorzitter, mr. C.J. Hofman en
mr. K.J. Veenstra, leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L. van Gaal,
griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.