ECLI:NL:RBMNE:2014:7120

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
24 december 2014
Zaaknummer
16/700863-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot diefstal met geweld en wapenbezit door minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld en het voorhanden hebben van wapens. De feiten vonden plaats op 8 maart 2014 in Bunnik, waar de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd een slachtoffer af te persen en met geweld te beroven. De verdachte is op 12 december 2014 ter terechtzitting verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. de Haan. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot afpersing en de poging tot diefstal met geweld, alsook het voorhanden hebben van een veerdrukpistool en een boksbeugel op 23 juni 2014. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen beoordeeld, waaronder bekennende verklaringen van de verdachte en verklaringen van medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld, maar niet aan afpersing, omdat er geen dwang tot afgifte was vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 120 uur. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 1.227,33, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door Bureau Jeugdzorg en behandeling indien nodig. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de samenleving en de rehabilitatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/700863-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1998] in [geboorteplaats],
Wonende aan de [adres] in [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. de Haan, advocaat te Grave.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1: op 8 maart 2014 samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen
en/of
op 8 maart 2014 samen met anderen heeft geprobeerd [slachtoffer] met geweld te
beroven.
Feit 2: op 23 juni 2014 voorhanden hebben van een veerdrukpistool en een boksbeugel.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte dient te worden veroordeeld voor het medeplegen van de onder feit 1 primair tenlastegelegde poging tot afpersing en de poging tot diefstal met geweld en het onder feit 2 tenlastegelegde. De officier van justitie baseert zich hierbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en de bekennende verklaringen die verdachte heeft afgelegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 2 aan het oordeel van de rechtbank, nu verdachte daarvoor een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Ten aanzien van feit 1 is de verdediging van mening dat geen sprake is van een poging tot afpersing, omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het slachtoffer is gedwongen tot afgifte van spullen. Daarnaast is de verdediging van mening dat uitsluitend de bedreiging met geweld bewezen kan worden verklaard, nu de verdachte niet de intentie heeft gehad om daadwerkelijk geweld toe te passen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Aangezien verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank - met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering - met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • Een geschrift, zijnde een aangifte van [slachtoffer] van 8 maart 2014 (pagina 356 tot en met 357);
  • De bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 12 december 2014.
Bewijsoverweging ten aanzien van de kwalificatie ‘diefstal met geweld’
De rechtbank is van oordeel dat verdachte moet worden veroordeeld voor het medeplegen van de poging tot diefstal met geweld. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier niet naar voren komt dat sprake is geweest van ‘dwang tot afgifte’, hetgeen voor een bewezenverklaring voor een afpersing noodzakelijk is. De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen en de verklaringen van verdachte en medeverdachten blijkt dat het idee was dat aangever gedwongen zou worden om op de grond te gaan liggen, waarna er hasj en geld uit de woning weggenomen kon worden.
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte slechts kan worden veroordeeld voor een
bedreigingmet geweld, nu hij niet de intentie had om daadwerkelijk geweld uit te oefenen tegen aangever. De rechtbank is van oordeel dat verdachte wel degelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door zijn medeverdachte is uitgeoefend, ongeacht de intentie die verdachte voorafgaand aan de overval zou hebben gehad. Verdachte en zijn medeverdachte hebben met een nepwapen, een mes en een ijzeren staaf de woning betreden om aangever te beroven van geld en hasj. Door dit te doen heeft verdachte de aanmerkelijk kans aanvaard dat hij of zijn mededader deze wapens ook echt zou gaan gebruiken. Daar komt bij dat niet noodzakelijk is voor een bewezenverklaring van opzet dat verdachte weet heeft van de precieze gedragingen van zijn mededaders.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Aangezien verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft bekend, volstaat de rechtbank - met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering - met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Een geschrift, zijnde de bevindingen van verbalisanten d.d. 23 juni 2014 ten aanzien van het aantreffen van het veerdrukpistool en de boksbeugel; [2]
- Een geschrift, zijnde de bevindingen van verbalisanten d.d. 27 juni 2014 ten aanzien van de categorisering van het veerdrukpistool; [3]
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 12 december 2014.
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 primair:
op 8 maart 2014 te Bunnik, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en hasj toebehorende aan [slachtoffer] en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, tezamen en in vereniging met elkaar als volgt heeft gehandeld: zijnde en hebbende hij, verdachte, en zijn mededaders
- voorzien van een gezichtsmasker de woning van die [slachtoffer] binnengegaan en
- die [slachtoffer] een mes getoond en op dreigende toon tegen die [slachtoffer] gezegd:" Ga liggen, ga op de grond liggen" en
- nadat die [slachtoffer] weigerde om op de grond te gaan liggen die [slachtoffer], zes keer met dat mes gestoken in diens buik en zij en heup en arm
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
ten aanzien van feit 2:
op 23 juni 2014 in de gemeente Utrecht
- een wapen van categorie I, onder 7°, te weten een veerddrukpistool (voorzien van de aanduiding G.1. Airsoft Gun) (als bedoeld in artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie), voorhanden heeft gehad en
- een wapen van categorie I, onder 3° te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
De in bovenstaande tenlastelegging gebruikte termen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebruikt.
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 1 primair:
medeplegen van poging tot diefstal met geweld.
Feit 2:
handelen in strijd met artikel 13 lid 1 van de Wet wapens en munitie, strafbaar
gesteld bij artikel 55 lid 1 van de Wet wapens en munitie.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten wordt opgelegd een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en daarbij als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen die hem worden gegeven door Bureau Jeugdzorg, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag. Daarnaast vordert de officier van justitie om aan verdachte een werkstraf van 140 uur op te leggen, te vervangen door 70 dagen jeugddetentie indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht. Ten slotte verzoekt de officier van justitie om de bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de positieve omslag die verdachte in de afgelopen maanden heeft gemaakt. Hij heeft overal aan meegewerkt en komt alle afspraken met de reclassering goed na. De verdediging verzoekt daarom de gevorderde werkstraf te matigen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van een poging tot diefstal met geweld. Verdachte is, samen met zijn broer, met een masker op binnengedrongen in de woning van het slachtoffer om geld en hasj te stelen, terwijl zij wapens bij zich hadden. Bij de beroving is het slachtoffer zes maal in zijn lichaam gestoken door de broer van verdachte. Verdachte heeft eraan bijgedragen dat er op grove wijze inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Verdachte heeft hiermee aangetoond dat hij geen respect heeft voor de eigendommen van een ander. Daarnaast is het algemeen bekend dat slachtoffers van een dergelijke gewelddadige beroving hier nog lange tijd zowel fysiek als geestelijk last van kunnen hebben, wat ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 oktober 2014 van verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2011 al eens is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft kennis genomen van een rapportage opgesteld door Bureau Jeugdzorg op 8 december 2014, waaruit het advies naar voren komt dat er zorgen zijn omtrent verdachte ten aanzien van zijn schoolverzuim, het accepteren van gezag en dat er aanwijzingen zijn voor agressieregulatieproblematiek. Het advies van Bureau Jeugdzorg is om aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met als bijzondere voorwaarde dat hij zich moet houden aan de aanwijzingen die hem door de jeugdreclassering worden gegeven, ook als het nodig is dat hij zich laat behandelen. Daarnaast zou de rechtbank volgens Bureau Jeugdzorg een onvoorwaardelijke werkstraf moeten opleggen.
Ter zitting is mw. [A] van de Raad voor de Kinderbescherming gehoord, die heeft verklaard dat het voor verdachte belangrijk is dat er duidelijke regels worden opgesteld en dat hij hierbij wel een voorwaardelijke straf als stok achter de deur kan gebruiken.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een pro justitia rapportage psychiatrisch onderzoek d.d. 5 oktober 2014 opgesteld door dr. J. Vreugdenhil en een pro justitia rapportage psychologisch onderzoek d.d. 29 september 2014 opgesteld door drs. J. Hardoar, GZ-psycholoog. Uit deze onderzoeken blijkt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard vanwege een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het advies is om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij reclasseringstoezicht dat ziet op de schoolgang, het sociale netwerk en het middelengebruik van verdachte. De rechtbank zal de conclusies van de deskundigen om verdachte enigszins toerekeningsvatbaar te verklaren overnemen en maakt deze tot de hare.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte dient te worden opgelegd een jeugddetentie van 120 dagen, waarvan 74 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opleggen dat verdachte zicht in het kader van toezicht en begeleiding moet houden aan de aanwijzingen die hij krijgt van Bureau Jeugdzorg, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling. Daarnaast zal de rechtbank opleggen een werkstraf van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie indien deze niet naar behoren wordt verricht.
De rechtbank is op grond van het voorgaande voorts van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen indien er geen behandeling of begeleiding van verdachte plaatsvindt. De rechtbank acht het om die reden geboden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde te bevelen.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van feit 1 een schadevergoeding van
€ 1.587,33 in verband met de door het tenlastegelegde feit geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting verzocht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening en om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de schadevergoeding hoofdelijk op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om de materiële kosten die de benadeelde partij heeft gevorderd ten aanzien van het eigen risico en de taxikosten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet nader zijn onderbouwd. Daarnaast verzoekt de verdediging om de immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,- omdat niet duidelijk is of alle schade die het slachtoffer zegt te hebben geleden direct uit het strafbare feit voortvloeit.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert de totale schade op € 1.227,33 (zegge: duizendtweehonderdzevenentwintig euro en drieëndertig eurocent), te weten € 227,33 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.227,33 toewijzen, inclusief de wettelijke rente berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 8 maart 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
Ten aanzien van de schade die is aangevoerd met betrekking tot het eigen risico, acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt, nu niet met bescheiden is onderbouwd dat het eigen risico voor het betreffende kalenderjaar is aangewend voor de hier aan de orde zijnde medische kosten. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 8 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank legt de schadevergoeding hoofdelijk op nu verdachte deel heeft uitgemaakt van de groep die de schade aan [slachtoffer] heeft toegebracht. Hij is daardoor mede verantwoordelijk voor het letsel van [slachtoffer].
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de verdachten de beoogde buit in de vorm van hasj en geld ook onderling zouden verdelen, waarbij een concrete verdeelsleutel overigens niet bekend is. Daarom moeten de verdachten de schade als gevolg van deze overval samen betalen en zijn zij ieder voor het geheel hoofdelijk aansprakelijk. De verschillende rollen die de verdachten hebben gehad zullen worden verdisconteerd in de respectievelijke strafmaten, dus niet in deze financiële afwikkeling.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 13 Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 120 dagen;
- Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- Beveelt dat
74 dagen van die jeugddetentieniet zullen worden uitgevoerd, tenzij later anders wordt gelast en stelt daarbij
een proeftijd van 2 jarenvast;
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
algemene voorwaardenhoudt:
o de verdachte zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
o de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
o de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
- De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
bijzondere voorwaardehoudt:
o Zich gedurende de proeftijd in het kader van toezicht en begeleiding zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem worden gegeven namens of door Bureau Jeugdzorg, ook als dat inhoudt dat veroordeelde zich moet laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling.
- Draagt de jeugdreclasseringsinstelling op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
- Beveelt dat de hierboven gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
- Veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 120 uur;
- Beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
60 dagen.
Benadeelde partij ten aanzien van feit 1 primair
- Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te Bunnik, toe tot een bedrag van € 1.227,33 (zegge: duizendtweehonderdzevenentwintig euro en drieëndertig eurocent), bestaande uit € 227,33 aan materiele schade en € 1.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 8 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het bedrag te betalen;
- Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- Bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen de som van € 1.227,33 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2014 tot de dag der voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 22 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Voorlopige hechtenis
- Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. M.P. Glerum en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij op of omstreeks 08 maart 2014 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van geld en/of hash/hennep en/of andere goederen van hun/zijn gading, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- voorzien van een gezichtsmasker de woning van die [slachtoffer] binnengegaan en/of
- die [slachtoffer] een mes/priem, althans een steekvoorwerp, getoond en/of (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer] gezegd:" Ga liggen, ga op de grond liggen" en/of
- ( nadat die [slachtoffer] weigerde om op de grond te gaan liggen) die [slachtoffer], zes keer, althans een of meermalen, met dat/die mes/priem, althans dat steekvoorwerp, gestoken in diens buik en/of zij en/of heup en/of arm,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 08 maart 2014 te Bunnik, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen geld en/of hash/hennep en/of andere goederen van hun/zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en / of te doen vergezellen en / of te doen volgen van geweld en / of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (of meer van) zijn mededader(s)
- voorzien van een gezichtsmasker de woning van die [slachtoffer] binnengegaan en/of – die [slachtoffer] een mes/priem, althans een steekvoorwerp, getoond en/of (op dreigende toon) tegen die [slachtoffer] gezegd:" Ga liggen, ga op de grond liggen" en/of
- ( nadat die [slachtoffer] weigerde om op de grond te gaan liggen) die [slachtoffer], zes keer, althans een of meermalen, met dat/die mes/priem, althans dat steekvoorwerp, gestoken in diens buik en/of zij en/of heup en/of arm,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art. 312 Wetboek van Strafrecht
art. 47 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 juni 2014 in de gemeente Utrecht althans in het arrondissement Midden-Nederland,
- een wapen van categorie I, onder 7°, te weten een veerddrukpistool (voorzien van de aanduiding G.1. Airsoft Gun) (als bedoeld in artikel 3 onder a van de Regeling Wapens en Munitie), voorhanden heeft gehad en/of
- een wapen van categorie I, onder 3° te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad;
de in bovenstaande tenlastelegging gebruikte termen worden, voorzover daaraan in de "Wet Wapens en Munitie" betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebruikt;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0920/2014054976, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 497.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 560.