ECLI:NL:RBMNE:2014:712

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
24 februari 2014
Zaaknummer
C-16-337839 - HA ZA 13-108
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuiste informatie over ex-werknemer aan nieuwe werkgever door de ex-werkgever? Geen bewijs bijgebracht.

In deze zaak vorderde eiser, werkzaam in de zorg, een verklaring van onrechtmatig handelen door zijn voormalige werkgever, Stichting Inovum, en een leidinggevende, aangeduid als gedaagde sub 2. Eiser stelde dat onjuiste informatie over zijn ontslag op staande voet en beschuldigingen van mishandeling van bewoners aan een nieuwe werkgever was verstrekt, wat zijn kansen op werk in de zorg ernstig had geschaad. De rechtbank beoordeelde de feiten en het bewijs dat eiser had aangevoerd. Eiser had een niet-ondertekend document overgelegd waarin stond dat hij op staande voet was ontslagen, maar de rechtbank oordeelde dat dit document niet als bewijs kon dienen. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat de gedaagden de gewraakte uitspraken hadden gedaan. De verklaringen van de gedaagden en de schriftelijke verklaring van een derde partij wezen erop dat de informatie over het ontslag niet afkomstig was van Inovum of gedaagde sub 2, maar van geruchten die onder medewerkers waren verspreid. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat er onrechtmatig was gehandeld. De vorderingen van eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van zowel Inovum als gedaagde sub 2. De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat de gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld, wat leidde tot de afwijzing van zijn vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/337839 / HA ZA 13-108
Vonnis van 5 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M. van Olden,
tegen
1. de stichting
STICHTING INOVUM,
gevestigd te Loosdrecht,
gedaagde,
advocaat mr. B.L.A. van Drunen,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.Ph. van den Born.
Partijen zullen hierna [eiser], Inovum en[gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 mei 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 september 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] werkt sinds 1995 in een zorgverlenend beroep.
Inovum werkt als zorgorganisatie en exploiteert diverse instellingen, waaronder het zorgcentrum [zorgcentrum] in [vestigingsplaats] (hierna: [zorgcentrum]).
[gedaagde sub 2] was in dienst van Inovum als leidinggevende.
2.2. (
Laatstelijk) per 1 februari 2010 is [eiser] tussen [eiser] en Inovum een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, met een looptijd tot 1 april 2011. [eiser] werkte als nachtwacht. De arbeidsovereenkomst is na 1 april 2011 door Inovum niet verlengd.
2.3.
Gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst was[gedaagde sub 2] leidinggevende van [eiser].
2.4.
Gedurende het dienstverband van [eiser] bij Inovum hebben zich enkele incidenten met bewoners voorgedaan tijdens nachtdiensten van [eiser].[gedaagde sub 2]
2.5.
[gedaagde sub 2] heeft over een van de zojuist genoemde incidenten, dat heeft plaatsgehad in de nacht van 2 september 2010, bij e-mail van 2 september 2010 aan [eiser] en zijn collega nachtwacht om nadere uitleg gevraagd. In diezelfde e-mail heeft zij meegedeeld dat [eiser] niet bevoegd is om rustgevende medicatie aan een patiënte gegeven, terwijl hij dat wel had gedaan. Vanwege beide redenen heeft[gedaagde sub 2] [eiser] voor een gesprek op 7 september 2010 uitgenodigd. Na dit gesprek heeft Inovum geen nader onderzoek ingesteld.
2.6.
In de derde week van januari 2011 heeft[gedaagde sub 2], in aanwezigheid van
[A] van de afdeling P&O van Inovum, [eiser] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. [eiser] werd vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden tot 1 april 2011. Van deze feiten is door[gedaagde sub 2] aan het Zorgteam [zorgcentrum] per interne e-mail mededeling gedaan. Bij brief van 3 februari 2011 heeft Inovum aan [eiser] bevestigd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd.
2.7.
[eiser] heeft zich als werkzoekende ingeschreven bij een uitzendbureau. Na bemiddeling van het uitzendbureau is [eiser] op 11 juli 2011 gaan werken in het [naam] te [vestigingsplaats].
2.8.
Op 20 en 21 juli 2011 zijn door medewerkers van het [naam] opmerkingen gemaakt over een door hen bij geruchte vernomen ontslag op staande voet van [eiser] bij Inovum.
2.9.
Op 21 juli 2011 heeft mevrouw [B], werkzaam in het [naam], (hierna: [B]) telefonisch contact gehad met[gedaagde sub 2].
2.10.
Op 21 juli 2011 heeft [B] aan het uitzendbureau meegedeeld dat [eiser] niet meer welkom was. [eiser] heeft niet meer bi het [naam] gewerkt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert  samengevat – dat de rechtbank
voor recht zal verklaren dat Inovum en[gedaagde sub 2] jegens hem onrechtmatig hebben gehandeld,
voor recht zal verklaren dat Inovum en[gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiser] geleden schade, welke schade moet worden opgemaakt bij staat;
Inovum en[gedaagde sub 2] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Inovum en[gedaagde sub 2] voeren ieder afzonderlijk en gemotiveerd verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat Inovum en[gedaagde sub 2] ten onrechte en onjuiste informatie hebben verstrekt aan [B], als gevolg waarvan [eiser] schade lijdt. Immers, hij kan in de zorg geen werk meer vinden, omdat de informatie, waarover hierna nader wordt overwogen, in de zorg bekend is geworden en het vinden van een andere werkkring daardoor onmogelijk is.
4.2.
[eiser] stelt dat[gedaagde sub 2] in een telefoongesprek met [B] heeft meegedeeld dat hij door Inovum op staande voet is ontslagen en dat hij ouderen heeft mishandeld, althans dat is meegedeeld dat daarvoor sterke vermoedens bestaan. Het komt erop neer dat volgens [eiser] zowel Inovum als[gedaagde sub 2] onjuiste beschuldigingen hebben geuit en dat die gedragingen ten opzichte van hem onrechtmatig zijn. De rechtbank moet ten eerste beoordelen of door Inovum en[gedaagde sub 2] de gewraakte uitlatingen zij gedaan en voorts, indien het doen van deze uitlatingen vast staat, of die uitlatingen als onrechtmatig handelen ten opzichte van [eiser] zijn te kwalificeren. De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.
Als onderbouwing van deze stelling heeft [eiser] een niet ondertekend geschrift overgelegd, met als datum “september 2001” en met als onderschrift : [B], manager V&V [naam]”. Daarin is onder meer vermeld:
“[eiser] heeft in week 28 en 29, beginnend op 11 juli, 8 dagen bij ons gewerkt. Op 20 juli kwam een van onze medewerkers aan de directeur en ondergetekende vertellen dat ze gehoord had dat [eiser] op staande voet ontslagen was uit [zorgcentrum]. We besloten niet te reageren op geruchten. Op 21 juli kwamen daar echter nog berichten van 2 andere medewerkers bij.
Diezelfde dag heb ik gebeld met mw. [gedaagde sub 2], teamleider op de PGafdeling van [zorgcentrum] waar [eiser] met een conflict wegegaan was., Ik wilde weten of de geruchten waar waren.
Mw.[gedaagde sub 2] vertelde mij dat [eiser] (
, toevoeging rechtbank) op staande voet ontslagen was omdat er sterke vermoedens waren dat [eiser] bewoners mishandelde. Een bewoner zou een hele ochtend gehuild hebben en een bewoner zou hebben gezegd dat [eiser] haar als een beest behandeld had.
Mw.[gedaagde sub 2] zei dat ze afgegaan was op haar intuïtie, dat ze ervaring genoeg had in de ouderenzorg om aan te voelen dat er iets niet in orde was. Het feit dat het hier om bewoners van een PG afdeling ging was voor haar geen reden om hun klachten niet serieus te nemen. Mw.[gedaagde sub 2] gaf aan dat er ook vanuit andere medewerkers signalen waren dat [eiser] bewoners mishandelde.”
4.4.
Zowel Inovum als[gedaagde sub 2] hebben gemotiveerd betwist dat[gedaagde sub 2] de in 4.2 vermelde informatie aan [B] heeft gegeven. Inovum heeft een schriftelijke verklaring overgelegd, inde vorm van een e-mail die blijkens het opschrift afkomstig is van “[C] < [C]@inovum.nl>, gedateerd 3 december 2012 en gericht aan de raadsman van Inovum. Daarin staat onder meer:
“Ik werd op 20 juli gebeld door de leidinggevende van het [naam]
Zij vertelde mij dat haar ter ore was gekomen dat [eiser] op staande voet was ontslagen in verband met mishandeling van dementerende bewoners
Zij had dit vernomen van een aantal van haar medewerkers
Zij wilde weten of dit zo was
Ik heb haar gezegd dat ik hierop geen antwoord kon geven daar ik per 1 januari 2011 op [zorgcentrum] ben komen werken
En dat [eiser] onder [gedaagde sub 2] viel en zij haar de volgende dag kon bellen, daar [gedaagde sub 2] op woensdag vrij is
Op 21 juli heeft de leidinggevende van het [naam] terug gebeld naar [gedaagde sub 2]
Dit telefoongesprek kwam binnen op het moment dat [gedaagde sub 2] met mij in gesprek was op mijn kantoor
In dat telefoongesprek heeft [gedaagde sub 2] gezegd tegen de leidinggevende van het [naam], dat zij geen inlichtingen ging geven over [eiser]
had een tijdelijk contract tot 1 april en deze is niet verlengd.
Verder is er door [gedaagde sub 2] geen informatie gegeven.
(…)”
4.5.
[gedaagde sub 2] heeft tijdens de comparitie van partijen over haar contact met [B] het volgende verklaard:
“3. Ik ben op een bepaalde dag gebeld door mevrouw [B] van het [naam]. Dat gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van mijn collega mevrouw [C], op haar kantoor. Het was een heel kort gesprek. Ik heb mevrouw [B] gezegd dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] niet meer verlengd was. Over de reden, laat staan de eventuele mishandelingen, heb ik niets gezegd. Ik heb mevrouw [B] meegedeeld dat ik daar verder geen mededeling over wil doen.”
4.6.
Ter onderbouwing van zijn stelling, dat Inovum en[gedaagde sub 2] de gewraakte uitspraken hebben gedaan, heeft [eiser] slechts het in 4.3 vermelde geschrift overgelegd. Daartegenover hebben Inovum en[gedaagde sub 2] gewezen op de verklaring van [C] (zie 4.4 van dit vonnis) en heeft[gedaagde sub 2] tijdens de comparitie van partijen de zojuist (in 4.5) weergegeven verklaring afgelegd. Uit deze processtukken volgt dat [B] niet als gevolg van enige uitspraak van of namens Inovum of van[gedaagde sub 2] informatie over een ontslag op staande voet en de reden daarvan kennis heeft gekregen, maar door mededelingen van medewerkers van het [naam]. Over de wijze waarop die geruchten ter kennis van deze medewerkers zijn gekomen heeft [eiser] niets gesteld. Uit de zojuist bedoelde verklaringen en het geschrift kan niet worden afgeleid dat namens Inovum of door[gedaagde sub 2] enige inhoudelijke mededeling is gedaan aan [B] over de wijze van het ontslag en de reden daartoe. Aan het geschrift, als bedoeld in 4.3, kan de rechtbank geen betekenis hechten, gezien de datering ervan en het feit dat de verklaring niet is ondertekend. [eiser] heeft desgevraagd aangaande de datering en ondertekening van dit geschrift nog gesteld dat die verklaring per e-mail door [B] aan zijn voormalige raadsman is gestuurd, maar deze stelling heeft [eiser] niet feitelijk of gemotiveerd onderbouwd, zodat de rechtbank die stelling niet voor waar kan aannemen. De rechtbank ziet op grond hiervan geen aanleiding om aan [eiser] bewijs op te dragen.
4.7.
De conclusie luidt dat [eiser] geen (begin van) bewijs heeft aangebracht van zijn stelling dat namens Inovum of door[gedaagde sub 2] de gewraakte mededelingen zijn gedaan. Reeds hierop strandt de vordering.
4.8.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de overige stellingen van partijen onbesproken laten.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.10.
De kosten aan de zijde van Inovum worden begroot op:
- griffierecht € 589,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.493,00
4.11.
De kosten aan de zijde van[gedaagde sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 274,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal €  1.178,00
De nakosten, waarvan[gedaagde sub 2] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Inovum tot op heden begroot op € 1.493,00,
veroordeelt [eiser] onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Inovum volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indienbetekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van[gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 1.178,00,
veroordeelt [eiser], onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door[gedaagde sub 2] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indienbetekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van
€ 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: asp/4213