ECLI:NL:RBMNE:2014:7053
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Voortzetting ISD-maatregel voor veroordeelde met licht verstandelijke beperking
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 december 2014 uitspraak gedaan over de voortzetting van de ISD-maatregel voor een veroordeelde, geboren in 1976, die momenteel verblijft in een inrichting voor stelselmatige daders. De rechtbank heeft de beslissing genomen naar aanleiding van een onderzoek ex artikel 509aa van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de noodzaak van de maatregel werd beoordeeld. De veroordeelde was eerder op 7 februari 2014 veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, met de verplichting voor het Openbaar Ministerie om binnen negen maanden te rapporteren over de voortzetting van de maatregel. Tijdens de zitting op 19 december 2014 zijn de officier van justitie, de raadsvrouw van de veroordeelde, mr. I.V. Nagelmaker, en de getuige-deskundige, mevrouw J. Haitjema, gehoord. De veroordeelde heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te verschijnen.
Uit het dossier bleek dat de veroordeelde op 29 april 2014 was geplaatst op de ISD-afdeling van de PI Utrecht en dat hij psychologisch was onderzocht. Er was een indicatiestelling afgegeven voor een behandeling in een setting voor licht verstandelijk beperkten, maar de veroordeelde had meerdere terugvallen tijdens zijn opname. De getuige-deskundige adviseerde om de ISD-maatregel voort te zetten, gezien het hoge recidiverisico als de maatregel zou worden opgeheven. De officier van justitie en de raadsvrouw steunden dit advies. De rechtbank concludeerde dat het van groot belang is dat de veroordeelde behandeld wordt om toekomstige strafbare feiten te voorkomen. Daarom werd besloten de ISD-maatregel voort te zetten, in overeenstemming met artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht.