Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
“Voorts is (…) toestemming van de grondgebruiker voor de verhuur van het genot van de jacht voor zover vereist in art. 34 lid 4 Flora- en faunawet. (…)”
de eigenaar/verpachterdie de grond aan een derde in gebruik heeft gegeven - waarbij hij zich het jachtrecht heeft voorbehouden - toestemming van de grondgebruiker nodig heeft voor de verhuur van het jachtgenot. Het doel van die regeling is de belangen van de grondgebruiker te beschermen (MvA,
Kamerstukken II1995/96, 23 147, nr. 7, p. 53). Het verlenen door [gedaagde] van die toestemming tot verhuur aan [eiser] is dan ook zinloos. Vast staat dat [gedaagde] op het moment dat hij het formulier ondertekende zowel eigenaar als gebruiker was van de betreffende gronden. In dit geval was toestemming van de grondgebruiker aan de eigenaar van de gronden voor de verhuur van het jachtgenot dus niet nodig. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld te stellen dat hij als grondgebruiker aan [eiser] toestemming heeft gegeven als bedoeld in artikel 6 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, voor het gebruik van de vrijstellingen, aanwijzingen en ontheffingen als bedoeld in de Flora- en faunawet (artikelen 65, 67 en 68),
zonderdat hij het jachtgenot aan hem heeft verhuurd, overweegt de kantonrechter dat bedoelde toestemming volgens de tekst van de overeenkomst door de grondgebruiker wordt gegeven aan
de huurder van het jachtgenot. Die huurder is in dit geval, volgens de tekst van de overeenkomst, [eiser]. Daarbij wordt er bovendien vanuit gegaan dat de grondgebruiker niet dezelfde persoon is als de verhuurder. Ook zonder de accolade onder de handtekening van [gedaagde], waarvan hij stelt dat [eiser] deze buiten zijn medeweten, na de ondertekening van de overeenkomst heeft toegevoegd, is daarom in rechte voldoende komen vast te staan dat [gedaagde] als eigenaar van de gronden aan [eiser] het jachtgenot heeft verhuurd. Partijen hebben daarnaar vervolgens ook gehandeld, zoals [eiser] terecht heeft opgemerkt.
Kamerstukken II,2607, 3). Uit het huurcontract moet dus voldoende blijken gedurende welke periode de huurder bevoegd is tot het genot van de jacht op de betreffende gronden. Uit de wetsgeschiedenis kan niet worden opgemaakt dat de eis van dagtekening een ander, specifiek doel dient. In dit geval vermeldt het contract de ingangsdatum en de einddatum van de huurperiode, namelijk 01-04-2007 respectievelijk 01-04-2019. Over de bevoegdheid van [eiser] tot het genot van de jacht kan daarom geen onduidelijkheid bestaan. Het ontbreken van de dagtekening op het contract dat [gedaagde] in kopie heeft overgelegd kan niet tot de conclusie leiden dat de jachthuurovereenkomst niet rechtsgeldig is. Of [eiser] zijn exemplaar van het contract eerst na ondertekening van een dagtekening heeft voorzien, doet in het kader van deze beoordeling daarom niet ter zake.
verplichtis de schade door beschermde dieren (afdoende) te bestrijden. Wat daarvan ook zij, [gedaagde] heeft niet betwist dat hij [eiser] pas in de brieven van 19 januari 2013 voor het eerst heeft aangesproken op de gestelde tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld de overeenkomst te ontbinden wegens wanprestatie, dan is die ontbinding niet gerechtvaardigd, omdat [eiser] niet in verzuim is geraakt. De ontbinding heeft niet het door [gedaagde] beoogde rechtsgevolg, te weten het einde van de overeenkomst.
- € 77,00 vastrecht;
- € 95,77 explootkosten inclusief informatiekosten;
- € 300,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 150,00).