Op 23 december 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige moeder uit Zeist, die werd beschuldigd van de mishandeling van haar vijfjarige dochter. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 dagen en een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur, met een proeftijd van drie jaar. De ex-vriend van de vrouw, die ook werd beschuldigd, is vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De moeder en haar ex-vriend hadden van 2011 tot halverwege 2014 een relatie, maar woonden bij hun eigen families. De mishandeling kwam aan het licht toen er kale plekken op het hoofd van het meisje werden ontdekt, wat door deskundigen werd vastgesteld als gevolg van mishandeling.
De rechtbank had eerder een bijzondere curator aangesteld om de belangen van het kind te behartigen, en het meisje stond onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. De verklaringen van de ex-vriend en de moeder over de mishandeling waren inconsistent, en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de ex-vriend te veroordelen voor de mishandeling van het kind. De rechtbank concludeerde dat de moeder wel degelijk haar dochter had mishandeld door haar met een vlakke hand te slaan, maar dat er onvoldoende bewijs was om de ex-vriend als medeplichtige aan te wijzen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen en de moeder zelf niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de ex-vriend bij de mishandeling. De moeder werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, en de rechtbank legde verschillende behandelingen als bijzondere voorwaarden op. De uitspraak benadrukt de complexiteit van kindermishandeling en de rol van getuigenverklaringen in dergelijke zaken.