ECLI:NL:RBMNE:2014:7041

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
23 december 2014
Zaaknummer
16/701186-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van moeder voor mishandeling van haar dochter en vrijspraak van ex-vriend

Op 23 december 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige moeder uit Zeist, die werd beschuldigd van de mishandeling van haar vijfjarige dochter. De rechtbank heeft de moeder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 46 dagen en een voorwaardelijke werkstraf van 80 uur, met een proeftijd van drie jaar. De ex-vriend van de vrouw, die ook werd beschuldigd, is vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De moeder en haar ex-vriend hadden van 2011 tot halverwege 2014 een relatie, maar woonden bij hun eigen families. De mishandeling kwam aan het licht toen er kale plekken op het hoofd van het meisje werden ontdekt, wat door deskundigen werd vastgesteld als gevolg van mishandeling.

De rechtbank had eerder een bijzondere curator aangesteld om de belangen van het kind te behartigen, en het meisje stond onder toezicht van Bureau Jeugdzorg. De verklaringen van de ex-vriend en de moeder over de mishandeling waren inconsistent, en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de ex-vriend te veroordelen voor de mishandeling van het kind. De rechtbank concludeerde dat de moeder wel degelijk haar dochter had mishandeld door haar met een vlakke hand te slaan, maar dat er onvoldoende bewijs was om de ex-vriend als medeplichtige aan te wijzen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van getuigen en de moeder zelf niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de ex-vriend bij de mishandeling. De moeder werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, en de rechtbank legde verschillende behandelingen als bijzondere voorwaarden op. De uitspraak benadrukt de complexiteit van kindermishandeling en de rol van getuigenverklaringen in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/701186-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats]
GBA adres: [woonplaats], [adres]
verblijvende: [plaats], [adres]
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de terechtzitting van 9 september 2014 en is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 december 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 1 februari 2014 tot en met 25 mei 2014:
feit 1 primair: samen met een ander meerdere malen geprobeerd heeft een minderjarig kind zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 1 subsidiair: samen met een ander dat minderjarige kind heeft mishandeld;
feit 2: [medeverdachte] meerdere malen heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
De officier van justitie is van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, nu het dossier geen aanknopingspunten bevat waaruit volgt dat verdachte samen met een ander geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit gerefereerd aan het standpunt van de officier van justitie.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft de verdediging aangevoerd dat er voldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Echter, zo heeft de raadsman stellig betoogd, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] het geconstateerde letsel heeft toegebracht. Evenmin, aldus de raadsman, kan de rechtbank echter vaststellen dat zijn cliënt het
nietheeft gedaan .
De verdediging heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte, die gedurende de afgelopen drie jaar een relatie met medeverdachte [medeverdachte] heeft gehad, óók in de tapgesprekken met de medeverdachte, stellig ontkent dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld.
Medeverdachte [medeverdachte] ontkent dat zij wist en/of gezien had dat verdachte [slachtoffer] mishandelde. Al in 2013 waren er aanwijzingen dat er bij [slachtoffer] sprake was van kindermishandeling. Uit het dossier komt naar voren dat medeverdachte [medeverdachte] haar dochter petsen gaf en ook aan de haren trok. Vast staat ook dat er sprake was en is van grof taalgebruik.
Vanaf 28 februari 2014 is medeverdachte met [slachtoffer] zelfstandig gaan wonen en sindsdien worden er veranderingen bij [slachtoffer] waargenomen. Niet vastgesteld kan echter worden wat de oorzaak van de gedragsverandering bij [slachtoffer] is geweest. Vóór de tenlastegelegde periode waren er immers al vermoedens dat [medeverdachte] de opvoeding van haar dochter [slachtoffer] niet aan kon en haar mishandelde. Het dossier bevat voorts enkel de-auditu verklaringen van getuigen die van [slachtoffer] gehoord hebben dat verdachte haar mishandelde, echter [slachtoffer] heeft dit pas tegen hen gezegd nadat het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (hierna: AMK) diverse malen tevergeefs probeerde met [medeverdachte] in contact te komen in verband met een melding van kindermishandeling. Ze had er alle belang bij om [verdachte] aan te wijzen als mogelijke veroorzaker van het letsel en [slachtoffer] is een jong en dus beïnvloedbaar kind. Daarom kan er aan deze verklaringen geen waarde worden gehecht.
Evenmin kan op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander geprobeerd heeft
[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het dossier bevat daartoe geen aanknopingspunten.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van voornoemd feit.
4.3.2
feit 1 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte tezamen met een ander [slachtoffer] heeft mishandeld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft sinds ongeveer 2011 tot halverwege 2014 een relatie gehad met [medeverdachte]. Uit een eerdere relatie van [medeverdachte] met [A] is op [2009] [slachtoffer] geboren. [A] heeft haar niet erkend. Na het verbreken van de relatie met [A] is [medeverdachte] met [slachtoffer] bij haar ouders gaan wonen. Met ingang van 28 februari 2014 woont [medeverdachte] zelfstandig met [slachtoffer]. Verdachte heeft gedurende de relatie altijd bij zijn grootouders gewoond.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling (FPKM) vast staat dat de kale plekken op het hoofd van [slachtoffer] het gevolg zijn van mishandeling. Ten aanzien van de overige letsels bij [slachtoffer] kan niet worden vastgesteld dat deze het gevolg zijn van mishandeling of dat het “normale“ letsels zijn voor kinderen van de leeftijd van [slachtoffer]. De vraag die de rechtbank thans moet beantwoorden is de vraag of verdachte degene is geweest die zich aan mishandeling van [slachtoffer] schuldig heeft gemaakt, al dan niet samen met zijn medeverdachte.
In het dossier zijn in hoofdzaak twee aanwijzingen te vinden die wijzen op betrokkenheid van verdachte bij mishandeling van [slachtoffer]. Dat zijn de opmerkingen van [slachtoffer] en de verklaringen van [medeverdachte] ten tijde van de gesprekken bij het Bureau Jeugdzorg.
Opmerkingen [slachtoffer]
heeft tijdens een studioverhoor door daartoe gecertificeerde verhoorders geen antwoord willen geven op vragen over verdachte en haar moeder [medeverdachte].
Uit de verklaringen van diverse getuigen blijkt dat zij van [slachtoffer] hadden gehoord dat ‘[verdachte]’ (verdachte) haar pijn deed/sloeg. De momenten waarop [slachtoffer] dit aan de getuigen vertelde danwel vragen daarover beantwoordde liggen in de laatste weken voor 29 april 2014, toen [B] (de opa van [slachtoffer]) aangifte van mishandeling van [slachtoffer] deed. De vraag is dan ook welke waarde aan deze opmerkingen gegeven kan worden.
De rechtbank overweegt dat [medeverdachte] sedert medio februari 2014, ten gevolge van de pogingen van het AMK om in contact met haar te komen, ongetwijfeld onder grote druk is komen te staan. Immers was er door de melding aan het AMK het vooruitzicht ontstaan om mogelijk haar dochter [slachtoffer] ‘kwijt te raken’ door een uithuisplaatsing. Welke druk na het bericht van het AMK medio maart 2014, dat zij met een onderzoek zouden beginnen als ze niet binnen vijf dagen iets van zich liet horen, alleen maar groter geworden kan zijn. [medeverdachte] had er alle belang bij om zoveel mogelijk buiten beeld te blijven waar het ging om de verdenking van kindermishandeling. In het licht van deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank niet uit te sluiten dat de toen vijfjarige [slachtoffer] mogelijk door uitlatingen van haar moeder [medeverdachte] en overige familieleden is beïnvloed en kan weinig waarde aan de verklaringen van [slachtoffer] worden gehecht.
Verklaringen medeverdachte [medeverdachte]
heeft bij de politie steeds wisselende verklaringen afgelegd: de ene keer verklaart zij (dat zij een vermoeden had) dat verdachte [slachtoffer] mishandelde, de andere keer dat hij [slachtoffer] niet mishandelde. Voorts ontkent zij dat zij tegen getuigen heeft gezegd dat verdachte [slachtoffer] mishandelde. Zij heeft verklaard dat zij nooit had gezien dat verdachte [slachtoffer] mishandelde. In de tapgesprekken met verdachte, opgenomen nadat [slachtoffer] uit huis was geplaatst, houdt [medeverdachte] verdachte dan weer voor dat hij [slachtoffer] had geslagen (wat verdachte in datzelfde tapgesprek overigens ontkent).
Twee getuigen, een medewerker van BJZ en een vriendin van [medeverdachte] verklaren over een gesprek bij BJZ. Tijdens dat gesprek hebben zij van [medeverdachte] gehoord hadden dat [medeverdachte] had gezien dat verdachte [slachtoffer] aan haar haren opgetild had en haar vervolgens omhoog had gehouden en tegen haar billen had geschopt. [medeverdachte] heeft vervolgens bij de politie ontkend dat zij dit zo verteld heeft en heeft ontkend dat zij dit gezien heeft. [medeverdachte] had er ten tijde van het gesprek bij BJZ alle belang bij zo veel mogelijk buiten beeld te blijven waar het ging om de verdenking van kindermishandeling. Te meer daar uit het dossier volgt dat medeverdachte en moeder van [slachtoffer], [medeverdachte], ook geruime tijd voor de tenlastegelegde periode, zeer ongeduldig en hardhandig was in de omgang met [slachtoffer] en veelvuldig verbaal en fysiek geweld gebruikte tegen [slachtoffer].
Het AMK heeft, na een melding dat [medeverdachte] op 12 februari 2014 [slachtoffer] hard zou hebben geslagen, diverse malen tevergeefs contact gezocht met [medeverdachte]. Medio maart 2014 heeft het AMK een brief aan [medeverdachte] gezonden dat zij, indien [medeverdachte] niet zou reageren, een onderzoek zouden beginnen. Daarop werd geen reactie van [medeverdachte] ontvangen. Vast staat dat [medeverdachte] veel van haar dochter houdt en haar koste wat het kost niet kwijt wil raken door bijvoorbeeld een uithuisplaatsing. [medeverdachte] is vanuit haar eigen jeugd sedert haar elfde levensjaar bekend met bemoeienis van het Bureau Jeugdzorg en wil ten aanzien van haar eigen dochter hulpverlening op afstand houden. De uitingen van [medeverdachte] bij BJZ dienen dan ook vooral in dat licht te worden beoordeeld. De rechtbank kan daar dan ook weinig waarde aan hechten.
De conclusie is dan ook dat geen van de in het dossier genoemde getuigen op enig moment zelf heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] sloeg dan wel mishandelde. Voor zover zij verklaren dat verdachte [slachtoffer] mishandelde, hebben zij dit enkel en alleen van [medeverdachte], dan wel van [slachtoffer], vernomen. Aan zowel de opmerkingen van [slachtoffer] als [medeverdachte] kunnen om de redenen zoals hier boven vermeld beperkte waarde worden gehecht. Verdachte heeft bij de politie vanaf het eerste moment consequent ontkend dat hij [slachtoffer] heeft geslagen en/of mishandeld. Ook ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring niet gewijzigd.
De rechtbank concludeert dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden niet met zekerheid vastgesteld kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3.3
feit 2
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [medeverdachte] heeft mishandeld. Het dossier bevat daartoe onvoldoende aanknopingspunten.
De getuigen die verklaren dat verdachte [medeverdachte] mishandelde, hebben dit enkel en alleen van [medeverdachte] zelf vernomen. Geen van de betreffende getuigen heeft op enig moment zelf gezien dat verdachte [medeverdachte] mishandelde.
Verdachte heeft bij de politie vanaf het eerste moment consequent ontkend dat hij [medeverdachte] heeft geslagen en/of mishandeld. Verdachte heeft ook nog gewezen op het feit dat [medeverdachte] aan kickboksen deed en daardoor zowel weerbaar was en zich niet zomaar een blauw oog liet staan, als ook dat zij door het kickboksen wel eens letsel opliep. Ook ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring niet gewijzigd.
[medeverdachte] heeft zelf meerdere verklaringen bij de politie afgelegd in welke verklaringen zij wisselend verklaard over het gegeven of verdachte haar wel of niet mishandelde dan wel sloeg. [medeverdachte] ontkent voorts dat zij tegen getuigen heeft gezegd dat verdachte haar mishandelde.
De rechtbank zal derhalve verdachte vrijspreken van voornoemd feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten.
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. E.A.A. van Kalveen en G.V.M. Veldhoen, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2014.
mr. G.V.M. Veldhoen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 25 mei 2014 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, aan een kind genaamd [slachtoffer] (geboren op [2009]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met dat opzet, meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht) die [slachtoffer]
- op/in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- op/in het gezicht, en/of (elders) op/tegen het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- aan de haren heeft/hebben getrokken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 februari 2014 tot en met 25 mei 2014 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend een minderjarig kind, te weten [slachtoffer], (telkens) meermalen, in ieder geval éénmaal, (met kracht)
- op/in het gezicht en/of (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of
- op/in het gezicht, en/of (elders) op/tegen het lichaam, heeft/hebben geschopt en/of getrapt en/of
- aan de haren heeft/hebben getrokken,
waardoor voornoemde [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 25 mei 2014 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk mishandelend [medeverdachte]
- meermalen, althans eenmaal (met kracht) op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd/lichaam heeft geslagen/gestompt,
waardoor voornoemde [medeverdachte] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht