4.4.1.Bewijs.
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
Mevrouw [benadeelde 1] heeft op 24 december 2013 aangifte tegen verdachte gedaan en bij de politie als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
In juni 2013 heb ik besloten een uitvaartverzekering af te sluiten. Ik heb hiervoor contact opgenomen met [benadeelde 4]. Op 24 juni 2013 kwam op afspraak een adviseur van [benadeelde 4], [verdachte].[verdachte] is op 16 december 2013 met mij meegegaan naar het ziekenhuis. Hij zei tegen mij: “Geef je pinpas aan mij, ik ga wel geld voor je pinnen en dan kom ik het geld vrijdag brengen”. Ik gaf mijn pinpas en code. Ik dacht; als hij het zegt klopt het wel.
Er bleek sinds 16 december veel geld van de rekening te zijn afgehaald met behulp van de bankpas:
op 16 december 2013: € 1.000,--
op 17 december 2013: € 1.000,--
op 18 december 2013: € 1.000,--
op 20 december 2013: € 1.000,--.
De bankpas is vanochtend geblokkeerd.
Uit de rekeningafschriften van aangeefster blijken de volgende geldopnames:
op 16 december 2013: € 1.000,-- euro
op 17 december 2013: € 1.000,-- euro
op 18 december 2013: € 1.000,--
op 20 december 2013: € 1.000,--.
Getuige [getuige 2], de buurvrouw van aangeefster, heeft bij de politie als volgt verklaard -zakelijk weergegeven-:
In de 2e helft van 2013 ging aangeefster achteruit. Ze was vergeetachtig.
Ze had een vriend. Die hebben wij allemaal gezien. Ze was hier heel groot mee. Naderhand vertelde ze dat ze hem had ontmoet bij [benadeelde 4]. Hij wilde ook haar begrafenis regelen. Die man kwam geregeld bij haar. Hij deed haar financiën en nam de boodschappen over als zij niet meer kon. Ze gingen samen boodschappen doen. Het was net een verliefd span. Op een maandag moest ze naar het ziekenhuis. Die man, [verdachte], ging met haar mee. Hij zou haar ook thuis brengen. ‘s Middags kwam ze terug en vertelde ze dat [verdachte] nog wat boodschappen voor haar aan het doen was. De volgende dag kwam ze bij mij dat [verdachte] nog niet terug gekomen was met de boodschappen.Toen bleek dat hij ook haar pinpas had meegenomen. Ze was een beetje in paniek. Ze kreeg [verdachte] ook niet te pakken. Zij kwam later lijkbleek met een brief van de bank in haar hand. Er stond op dat er maandag, woensdag en ik geloof nog een keer elke keer € 1000,-- was afgeschreven. Dit waren pintransacties geweest. Ze kon niet begrijpen hoe hij met haar pinpas € 1000,--- eraf had gehaald. Ik zei dat het dom was geweest om haar pas mee te geven.
In het dossier bevinden zich de volgende documenten:
1. een handgeschreven verklaring, ondertekend met de naam mw. [benadeelde 1], inhoudende een verklaring van 20 december 2013, waarin wordt verklaard dat [benadeelde 1] € 2.750,-- terug heeft ontvangen van [verdachte], zijnde € 3.000,- minus een kerstgeschenk van € 250,--.
2. een handgeschreven verklaring ondertekend met de naam mw. [benadeelde 1], inhoudende een verklaring van 16 december van [benadeelde 1] dat ze haar pinpas aan [verdachte] meegeeft om € 3.000,-- op te nemen.
[getuige 2] heeft desgevraagd tegenover de politie verklaard dat zij er absoluut niets over gehoord had dat [benadeelde 1] in de week na 16 december 2013 verklaringen had ondertekend, waaruit bleek dat [verdachte] dit met haar toestemming deed. Zij kon zich dit ook niet voorstellen. Aangeefster was in deze week juist overstuur geweest dat het geld was opgenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard bovengenoemde documenten van 16 en 20 december 2013 te hebben opgemaakt.
Handschriftonderzoek
Er is door het NFI een handschriftonderzoek gedaan naar de handtekeningen op naam van[benadeelde 1] onder de verklaring van overdracht van geld (blz.nrs. 326 en 001 - document 2) en de terbeschikkingstelling van de bankpas (blz.nrs. 327 en 002 - document 4) (zijnde de hiervoor genoemde documenten). De handtekeningen zijn vergeleken met een vel
A4 papier met het opschrift: [naam] (blz.nrs. 338 en 01- document 1) met daarop de handtekening van aangeefster en een vel A4 papier betreffende een doorslag van een
informatiedocument van Uitvaartverzekering [benadeelde 4], (blz.nrs. 356 en 18 - document 3) met daarop een doorslag van een handtekening van aangeefster.
De bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek zijn als volgt.
Ten aanzien van document 1 en 2
De kans op het vinden van een mate van overlap zoals die nu is te zien tussen de handtekeningen op de documenten 1 en 2 is uitermate klein bij afzonderlijk geplaatste handtekeningen met deze graad van complexiteit.
Conclusie:
Hypothese A: De betwiste handtekening op document 2 (zijnde een kopie) is een kopie van de originele, spontane, handtekening op het originele stuk document 1.
Hypothese B: De betwiste handtekening op document 2 (zijnde een kopie) is een kopie van een andere, spontane handtekening dan de handtekening op het originele stuk document 1.
De bevindingen van het onderzoek zijn veel (100-10.000 keer) waarschijnlijker wanneer hypothese A waar is dan wanneer hypothese B waar is.
Ten aanzien van document 3 en 4
Tussen de handtekeningen op de documenten 3 en 4 is eveneens een opmerkelijk grote mate van overlap te zien. Omdat in de kopie op document 4 elementen zichtbaar zijn die ontbreken in de (doordruk)kopie op document 3, kan de op document 4 zichtbare handtekening geen directe kopie zijn van die op document 3. Gezien de geconstateerde mate van overlap is de kans groot dat de ontbrekende elementen wel zichtbaar zijn in het origineel van de op document 3 doorgedrukte handtekening.
Conclusie
De bevindingen geven veel steun voor een nieuwe hypothese, hypothese E:
De betwiste handtekening op document 4 (zijnde een kopie) is een kopie van de originele, spontane handtekening waaruit de doorslag is ontstaan op document 3.
[benadeelde 2] heeft op 8 april 2014 aangifte tegen verdachte gedaan en bij de politie verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik heb verdachte leren kennen omdat hij als adviseur van [benadeelde 4] bij mij thuis kwam. Ik heb hem in november 2013 om hulp verzocht. [verdachte] zei dat wij oververzekerd waren. Hij was van mening dat de verzekering van Reaal overbodig was. [verdachte] gaf het advies om het premievrije deel uit te laten betalen. Het kwam voor mij en mijn vrouw op een bedrag van
€ 7.000,--. [verdachte] heeft alles met betrekking tot de verzekering van Reaal geregeld.
In februari 2014 was [verdachte] weer bij ons thuis. Hij vroeg ons of wij hem een bedrag van
€ 10.000,-- konden lenen. Hij zat te wachten op papieren waar hij zijn handtekening op moest zetten, zodat hij zijn geld terug kon krijgen van de belastingdienst ofzo. Mijn vrouw
en ik wilden [verdachte] graag helpen, wij vonden het zielig. [verdachte] heeft mij op 6 februari 2014 meegenomen naar de ING bank. Hij heeft daar samen met mij een spoedbetaling van
€ 7.000,-- gedaan op zijn eigen rekening, Ik heb [verdachte] heel vaak gebeld, maar hij neemt niet op.
In het dossier bevindt zich een bankafschrift met een spoedbetaling van € 7.000,-- aan [verdachte].
Verbalisant [verbalisant] heeft het volgende gerelateerd -zakelijk weergegeven-:
Ik heb [benadeelde 2] meegedeeld dat [verdachte] had verklaard dat het bedrag van € 7.000,-- voor zijn werkzaamheden was. Ik hoorde dat de heer [benadeelde 2] verklaarde dat hij
€ 7.000,-- geleend had omdat [verdachte] aan had gegeven in de problemen te zitten omdat zijn vrouw de belasting niet goed ingevuld had. Hij verklaarde dat hij ook nooit heeft geweten dat [verdachte] er een andere zaak bij had. [benadeelde 2] verklaarde dat zij hun oudste zoon zijn verloren en dat [verdachte] die rol bijna invulde. [verdachte] gaf hen ook kussen en zoenen. De band was heel vertrouwelijk geworden.
De getuige [getuige 1], schoonzoon van aangever, verklaarde dat [verdachte] heel amicaal met zijn schoonouders omging, alsof hij al jaren over de vloer kwam. Hij verklaarde dat [verdachte] zelf naar de keuken liep om koffie in te schenken. Hij schrok toen hij hoorde dat [verdachte] van het bedrijf [benadeelde 4] was en zijn schoonouders één keer in de week begeleidde en een kopje koffie kwam drinken. Mevrouw [benadeelde 2] had een goede band met [verdachte] en had het gevoel dat hij haar kind was.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat [benadeelde 2] erg oververzekerd was en dat hij hem toen heeft geadviseerd één van zijn verzekeringen te stoppen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij € 7.000,-- van [benadeelde 2] heeft ontvangen in ruil voor door hem verrichte werkzaamheden.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.2.Overwegingen
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster hem op 16 december 2013 heeft gevraagd om geld voor haar te pinnen. Op zijn verzoek heeft zij volgens verdachte een verklaring ondertekend dat zij haar bankpas ter beschikking stelde. Hij heeft diezelfde dag 1x voor haar gepind. Verder heeft hij op 17, 18 en 20 december 2013 telkens € 1.000,-- voor haar gepind. Hij heeft de gepinde bedragen op 20 december 2013 in één keer aan aangeefster gegeven. Op zijn verzoek heeft zij toen voor ontvangst van het geld getekend. Zij heeft toen gevraagd of verdachte nog meer geld voor hem wilde pinnen. Op 28 december
heeft verdachte dit geprobeerd en werd de pas door de geldautomaat ingeslikt. Aangeefster begon dingen door elkaar te halen en vergat het als verdachte langs kwam, aldus verdachte.
De rechtbank heeft geconstateerd dat het door de verdachte geschetste scenario op geen enkele wijze steun vindt in het dossier, integendeel. Op grond van de aangifte, de verklaring van [getuige 2], de nadere verklaring van aangeefster van 30 december 2013(waarin zij verklaart dat [verdachte] haar op 30 december 2013 in een telefonisch contact heeft laten weten dat hij het geld nog niet had gebracht) en het handschriftonderzoek (in onderling verband en samenhang bezien) acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat verdachte de gelden die hij onder zich had omdat hij deze -kennelijk - voor [benadeelde 1] heeft gepind, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend. Dat verdachte mogelijk reeds voorafgaand aan het pinnen voornemens was de gelden voor zichzelf te behouden staat daaraan niet in de weg.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien -, voorts van oordeel dat verdachte de door hem voor aangeefster opgestelde documenten valselijk heeft opgemaakt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij € 7.000,-- van [benadeelde 2] heeft ontvangen in ruil voor door hem verrichte werkzaamheden. Verdachte betwist dat hij het geld van [benadeelde 2] heeft geleend. Voorts heeft hij betwist hij bij [benadeelde 2] en zijn vrouw kind aan huis was, zijn eigen koffie inschonk en hen kuste.
De rechtbank heeft geconstateerd dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze steun vindt in het dossier, integendeel.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat een (verregaande) persoonlijke band tussen verdachte en de heer en mevrouw [benadeelde 2] was ontstaan. [benadeelde 2] heeft verklaard dat verdachte geen werkzaamheden voor hem heeft verricht. In de administratie van verdachtewerd geen factuur (voor een totaal van € 7.000,--) of andere administratie inzake werkzaamheden voor [benadeelde 2] aangetroffen. Dat deze bij de doorzoeking kwijt zouden zijn geraakt, acht de rechtbank niet aannemelijk. Tot slot blijkt [verdachte] ook andere klanten van zijn werkgever (te weten [benadeelde 3], [B] en [C]) te hebben verzocht om hem geld te lenen. Hij zei ook tegen hen geldproblemen te hebben.
In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig.
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen - in onderling verband en samenhang bezien - van oordeel dat verdachte door listige kunstgrepen (namelijk door naast een zakelijke ook een persoonlijke band met [benadeelde 2] aan te gaan en te zeggen dat zijn vrouw de belasting verkeerd had ingevuld, waardoor onterecht een groot geldbedrag aan de belasting was overgemaakt, en dat hij daarom geld wilde lenen, terwijl hij wist dat [benadeelde 2] korte tijd tevoren een groot geldbedrag had ontvangen) [benadeelde 2] heeft bewogen tot de afgifte van € 7.000,--. Uit de verklaring van verdachte zelf leidt de rechtbank
af dat verdachte niet van plan is (geweest) het van [benadeelde 2] ontvangen bedrag terug te betalen.
Vrijspraak
Het dossier bevat weliswaar aanwijzingen die erop kunnen duiden dat aangeefster [benadeelde 1] in het najaar van 2013 grote geldbedragen (in totaal: € 19.500,--) van haar bankrekening voor verdachte heeft opgenomen en aan hem heeft uitgeleend, welke bedragen volgens aangeefster niet door hem zijn terugbetaald, maar de verklaring van aangeefster dat deze geldbedragen aan verdachte zijn overhandigd, wordt op dit specifieke punt onvoldoende door aanvullend bewijs ondersteund. Het dossier bevat daardoor onvoldoende wettig bewijs voor oplichting of verduistering in de periode tot december 2013. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van verduistering cq. oplichting van deze geldbedragen.
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde verduistering, de onder 2 tenlastegelegde oplichting en de onder 3 ten laste gelegde valsheid in geschrifte.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 tenlastegelegde oplichting en de onder 2 tenlastegelegde verduistering. De rechtbank zal verdachte dan ook van deze onderdelen van de tenlastelegging partieel vrijspreken.