ECLI:NL:RBMNE:2014:6944

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
16-661614-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere vernielingen met gevangenisstraf en afwijzing ISD-vordering

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, is de verdachte veroordeeld voor meerdere vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 18 juni 2014 tot en met 21 juni 2014 opzettelijk en wederrechtelijk ruiten heeft vernield van een woning die toebehoorde aan de Rhenense Woningstichting. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in PI Arnhem, heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J.P.W. Nijboer. Tijdens de zittingen op 16 september en 28 november 2014 is de tenlastelegging gewijzigd en zijn de feiten besproken. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte een ISD-maatregel opgelegd zou krijgen, maar de rechtbank heeft deze vordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldeed aan de criteria voor een ISD-maatregel, omdat de bewezen feiten niet onder de voorlopige hechtenis vallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Rhenense Woningstichting, tot schadevergoeding van € 1.175,34 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de mishandeling die hem ten laste was gelegd, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldiging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661614-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1984] in [geboorteplaats],
Thans uit andere hoofde gedetineerd te PI Arnhem, locatie Arnhem Zuid,
Wonende aan de [adres] in [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De onderzoeken ter terechtzitting hebben plaatsgevonden op 16 september 2014 en 28 november 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is ter terechtzitting van 28 november 2014 overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd. De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:
in de periode van 18 juni 2014 tot en met 21 juni 2014 meerdere ruiten van de
Rhenense Woningstichting heeft vernield;
Feit 2:
op 12 juni 2014 [aangeefster] heeft mishandeld;
Feit 3:
op 8 april 2014 een ruit van [benadeelde] heeft vernield.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het ten laste gelegde feit onder 2 niet bewezen kan worden verklaard wegens gebrek aan wettig bewijs en verzoekt de rechtbank om verdachte hiervan vrij te spreken. Ten aanzien van de onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde feiten is de officier van justitie van mening dat deze wel bewezen kunnen worden en verwijst daarvoor naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van alle ten laste gelegde feiten en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 is de verdediging van mening dat de vernieling op 18 juni 2014 niet bewezen kan worden omdat de verklaring van getuige [getuige 1] dient te worden uitgesloten van bewijs. De verklaringen zijn onbetrouwbaar vanwege de inconsistenties in de verklaringen die bij de politie en de rechter-commissaris zijn afgelegd. Hierdoor is te weinig bewijs voor deze vernieling en dient verdachte vrijgesproken te worden. Hetzelfde geldt voor de vernielingen die zouden zijn gepleegd op 20 juni en 21 juni 2014. Er is geen enkele getuige die daadwerkelijk heeft gezien dat verdachte de ruiten heeft vernield. In het dossier bevindt zich enkel de aangifte en het feit dat verdachte een briefje achter heeft gelaten. Verdachte geeft aan dat het briefje inderdaad van hem is, maar stelt dat hij geen ruiten heeft vernield toen hij het bezorgde.
Ten aanzien van feit 2 voert de verdediging aan dat enkel de verklaring van aangeefster niet voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een bewezenverklaring en verzoekt de rechtbank om verdachte hiervan vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging bepleit dat het hier slechts gaat om het vermoeden dat verdachte de ruit heeft vernield, maar dat niemand dat echt heeft gezien. Ook voor dit feit is naar de mening van de verdediging niet voldoende wettig bewijs en verdachte dient hiervan vrijgesproken te worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, nu zich in het dossier slechts een aangifte bevindt en geen overige bewijsmiddelen om deze aangifte te ondersteunen. De verdachte dient hiervan vrijgesproken te worden.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 [1]
Vernieling op 18 juni 2014
Op 18 juni 2014 doet [aangeefster] namens de Rhenense Woningstichting aangifte van de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres] in [plaats]. Zij verklaart dat zij op die dag de relatie met haar vriend, [verdachte], heeft verbroken. Rond 3:05 uur hoorde ze iemand over de schutting klimmen, waarna de ramen werden ingegooid. [2] De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij rond 3:10 uur gestommel hoorde bij de buren en uit het raam keek. Daar zag hij [verdachte] wegfietsen uit de richting van huisnummer 3. [3] De buurvrouw wonende aan de [adres] verklaart dat zij [verdachte] in de nacht van 17 op 18 juni 2014 in de achtertuin van aangeefster heeft zien staan. Zij hoorde glasgerinkel en zag [verdachte] gelijk hierna de tuin uitrennen. [4]
Vernieling op 20 juni 2014
Op 20 juni 2014 doet [aangeefster] aangifte van de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres] in [plaats]. Zij verklaart dat er rond 4:30 uur werd aangebeld. Zij heeft door het raam van haar slaapkamer gekeken en zag haar ex-vriend [verdachte] in de achtertuin staan. [5] Beneden bleek een ruitje ingegooid met een steen, waarnaast een briefje [6] lag met daarop een tekst geschreven en welke was ondertekend met de naam ‘[verdachte]’. [7] De buurvrouw wonende aan de [adres] verklaart dat zij [verdachte] in de nacht van 20 op 21 juni 2014 in de achtertuin van aangeefster heeft zien staan. Ook heeft zij glasgerinkel gehoord en [verdachte] uit de tuin zien wegrennen. [8]
Vernieling op 21 juni 2014
Op 21 juni 2014 doet [aangeefster] namens de Rhenense Woningstichting aangifte van vernieling van een ruit van de woning aan de [adres] in [plaats]. Zij verklaart dat rond 1:30 uur werd aangebeld. Vanuit het raam in de slaapkamer ziet zij haar ex-vriend [verdachte] in de achtertuin staan. [9] Vervolgens hoort zij een klap en glasgerinkel en ziet ze [verdachte] haar tuin uit rennen. In de brievenbus treft zij een briefje [10] aan dat is ondertekend door ‘[verdachte]’. [11] Aangeefster belt de politie, die kort op deze melding ter plaatse komt. Uit de richting van de woning zien zij een man komen fietsen, die sneller begint te fietsen als hij de verbalisanten in de gaten krijgt. [12] De man wordt aangehouden en blijkt [verdachte] te zijn. [13]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaring van getuige [getuige 1] niet gebruikt kan worden voor het bewijs vanwege de inconsistenties in de verklaringen die bij de politie en bij de rechter-commissaris zijn afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier geen enkel aanknopingspunt volgt waaruit zou blijken dat de verklaringen van getuige [getuige 1] onbetrouwbaar zijn. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 3
Op 8 april 2014 komt [benadeelde] aangifte doen van de vernieling van een ruit in zijn woning aan de [adres] in [plaats]. [14] Hij verklaart dat zijn huurder, [A] aan hem heeft verteld dat de ruit in de nacht van 8 april 2014 is vernield door [verdachte]. [15] [A] verklaart bij de politie dat hij rond 00:50 uur een harde knal en glasgerinkel hoorde, waarop hij is gaan kijken en een vernielde ruit zag bij nummer 15. Hij hoorde van medebewoner [getuige 2] dat vijf minuten daarvoor [verdachte] bij [getuige 2] aan de deur had gestaan. [16] Getuige [getuige 2] verklaart dat [verdachte] op 8 april rond 00:45 uur bij hem een biertje wilde komen drinken. Getuige heeft hem weggestuurd en hoorde kort daarop een harde knal en zag dat de ruit gelegen naast de noodingang was ingegooid. [17]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 18 juni 2014 tot en met 21 juni 2014 te [plaats], meermalen telkens opzettelijk en wederrechtelijk ruiten van een woning gelegen aan de [adres], toebehorende aan [aangeefster] en de Rhenense Woningstichting heeft vernield.
ten aanzien van feit 3:
op 8 april 2014 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk een ruit toebehorende aan [benadeelde] heeft vernield.
Voor zover in de tenlasteleggingen, met uitzondering van de aangehaalde tekst van verdachte, taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Feit 1:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander
toebehoort, vernielen.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten een ISD-maatregel wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte geen ISD-maatregel op te leggen, nu zich in het dossier geen goed reclasseringsrapport bevindt waarin dit advies degelijk wordt ondersteund. De rapportages borduren voort op oudere adviezen, en de verdediging stemt er niet mee in dat deze ook worden gebruikt in onderhavige zaak. Het rapport van het Leger des Heils d.d. 11 september 2014 schiet dan ook zeer te kort, nu daar niet eens een plan van aanpak in is opgenomen waar die ISD-maatregel dan uit zou moeten bestaan. Daar komt bij dat verdachte al reeds lange tijd van zijn vrijheid is beroofd en dat een ISD-maatregel niet meer opportuun is gezien de ernst van de feiten die bewezen kunnen worden verklaard. De verdediging is daarnaast van mening dat verdachte niet voldoet aan de criteria om in aanmerking te komen voor een ISD-maatregel. Op zijn strafblad staan enkele Wegenverkeerswet delicten, welke niet passen bij een ISD-maatregel. Bovendien is verdachte in appel gegaan tegen een uitspraak die in januari 2015 in Arnhem bij het Hof wordt behandeld. Wellicht oordeelt het Hof dat verdachte hiervan vrijgesproken dient te worden en dus mag die zaak niet worden meegenomen in de weging of aan de criteria van de ISD-maatregel is voldaan.
De verdediging verzoekt de rechtbank om een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorbracht. Subsidiair verzoekt de verdediging om, indien de rechtbank voornemens is om toch een ISD-maatregel op te leggen, deze te beperken tot de duur van één jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft verschillende malen ruiten vernield, waaronder de ruiten van zijn partner. Verdachte heeft hierbij geen respect getoond voor andermans eigendommen en de vernielingen hebben schade en overlast veroorzaakt bij de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie d.d. 8 augustus 2014 van verdachte, waaruit blijkt dat hij meermalen voor soortgelijke feiten is veroordeeld, hetgeen verdachte er niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsrapportage van het Leger des Heils d.d. 11 september 2014, waaruit blijkt dat wordt geadviseerd om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen. Ter zitting d.d. 28 november 2014 heeft dhr. Schellevis van het Leger des Heils dit advies gehandhaafd. Tevens heeft laatstgenoemde verklaard dat verdachte een gesloten setting nodig heeft waarbij hij zich niet kan onttrekken aan toezicht, om zo de nodige hulpverlening op het gebied van begeleid gaan wonen en zijn verslavingsproblematiek een kans van slagen te geven.
De rechtbank zal de eis van de officier van justitie en het advies van de reclassering om aan verdachte een ISD-maatregel op te leggen, niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat niet wordt voldaan aan de criteria die artikel 38m Wetboek van Strafrecht stelt voor het opleggen van een ISD-maatregel. In dit artikel wordt in lid 1 sub 1 als eerste criterium gesteld dat het door de verdachte begane feit een misdrijf moet betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van de onder feit 2 tenlastegelegde mishandeling, wordt hij ‘slechts’ veroordeeld voor verschillende vernielingen. Volgens artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht kan hiervoor een gevangenisstraf van maximaal 2 jaar kan worden opgelegd. Uit artikel 67 Wetboek van Strafvordering volgt dat voorlopige hechtenis enkel is toegestaan voor misdrijven waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank stelt vast dat hieruit kan worden afgeleid dat voor de bewezenverklaarde feiten geen voorlopige hechtenis is toegestaan en derhalve niet wordt voldaan aan het eerste criterium voor oplegging van een ISD-maatregel. De rechtbank zal hier dan ook van afzien.
De rechtbank is van oordeel dat de door verdachte gepleegde strafbare gedragingen een vrijheidsbenemende straf rechtvaardigen. De rechtbank zal dan ook aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 6 weken, met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. Bij afzonderlijke beslissing heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis reeds opgeheven.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij de Rhenense Woningstichting vordert een schadevergoeding van
€ 1.175,34 in verband met door het bij feit 1 tenlastegelegde geleden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1 en heeft zich verder niet uitgelaten over de vordering van de benadeelde partij.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank waardeert deze op € 1.175,34 (zegge: elfhonderdenvijfenzeventig euro en vierendertig eurocent), bestaande uit materiële schade. De rechtbank zal de vordering tot een bedrag van € 1.175,34 toewijzen, inclusief de wettelijke rente berekend vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 18 juni 2014, tot aan de dag der algehele voldoening.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade, te weten 18 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 36f, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
- Spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
  • Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 weken;
  • Bepaalt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- Wijst de vordering van de Rhenense Woningstichting, toe tot een bedrag van
€ 1.175,34 (zegge: elfhonderdenvijfenzeventig euro en vierendertig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de Rhenense Woningstichting voornoemd;
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de Rhenense Woningstichting
€ 1.175,34 (zegge: elfhonderdenvijfenzeventig euro en vierendertig eurocent) aan de
Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 21 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op;
- Bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.A. van Kalveen, voorzitter,
mrs. A.M. Verhoef en A.R. Creutzberg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2014.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2014 tot en met 21 juni 2014 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk (een) ruit(en) (van een woning gelegen aan de [adres]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangeefster] en/of de Rhenense
Woningstichting, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 juni 2014 te [plaats], althans in het arrondissement Midden-Nederland opzettelijk mishandelend [aangeefster] (met kracht) in/tegen haar buik heeft
getrapt en/of geschopt, waardoor voornoemde [aangeefster] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 8 april 2014 te [plaats], althans arrondissement Gelderland opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0900-2014165601 Z, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 21.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 28.
4.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 94.
5.Proces-verbaal van aangifte, pagina 31.
6.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, pagina 35 en 36.
7.Proces-verbaal van aangifte, pagina 32.
8.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 94.
9.Proces-verbaal van aangifte, pagina 38.
10.Bijlage bij proces-verbaal van aangifte, pagina 41 en 42.
11.Proces-verbaal van aangifte, pagina 39.
12.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 45.
13.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 46.
14.Proces-verbaal van aangifte, pagina 71.
15.Proces-verbaal van aangifte, pagina 71.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 78.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 75.