De vereniging zonder winstoogmerk “ANEBO”, waarvan sprake in het testament werd nooit opgericht.
Tengevolge hiervan hebben de erfgenamen op 25 mei 1994 een overeenkomst afgesloten waarvan de inhoud letterlijk als volgt luidt:
“Overeenkomst tussen : … Waarbij:
A.De erfgenamen, - naar aanleiding van de onduidelijkheid gerezen ingevolge de niet oprichting van de V.Z.W. ANEBO - , over gaan tot de interpretatie van de zinsnede in alinea twee onder punt 2.c, van het testament door wijlen de heer [erflater] gedicteerd aan notaris [A] te Antwerpen op dertig november negentienhonderd drieënnegentig, geregistreerd, die letterlijk als volgt luidt:
“Dit laatste legaat betreffende mijn aandelenbezit wordt gedaan op last van mijn echtgenote jegens mijn overige erfgenamen en legatarissen een schuld te erkennen ter waarde van hun aanspraken op mijn nalatenschap, zoals deze aanspraken voortvloeien uit dit testament.”
Door deze niet-oprichting van de V.Z.W. ANEBO zouden de aanspraken van de kinderen van de overledene op diens nalatenschap dermate groot worden dat de last opgelegd aan de weduwe, mevrouw [moeder], zou leiden tot een negatieve verkrijging in haar hoofde. Mede wegens de berusting door mevrouw [moeder] in het verzoek van wijlen haar echtgenoot geen andere rechten in de nalatenschap op te eisen, komen partijen overeen, de last in hoofde van mevrouw [moeder], en dus de vordering van de kinderen op haar, te beperken tot de tegenwaarde van de aandelen verkregen door mevrouw [moeder] ingevolge dezelfde beschikking onder 2c) van het testament.
B. Mevrouw [moeder] berust in het testament en verzaakt aan andere aanspraken op de nalatenschap dan deze die voortvloeien uit de beschikkingen opgenomen onder punt 2 van gezegd testament.
C. Partijen verbinden er zich toe het nodige te doen om de vordering van de kinderen op mevrouw [moeder] te waarborgen, hetzij door toekenning van een recht van bewindvoering aan een derde, hetzij door een pandstelling. Deze waarborg zal door een afzonderlijke overeenkomst worden vastgelegd.”
Opgave van de schuld
De pandgever erkent bijgevolg schuldig te zijn aan de pandhouders, zijnde de kinderen van de heer [erflater] voornoemd, een bedrag gelijk aan de waarde van de aanspraken van de erfgenamen op gezegde nalatenschap, zoals deze aanspraken voortvloeien uit het aangehaalde testament en uit de overeenkomst nadien tussen partijen afgesloten, waarbij de vordering van de kinderen op mevrouw [moeder] beperkt wordt tot de tegenwaarde van de aandelen door haar verkregen.
Dat overeenkomstig de aangifte van nalatenschap het volgende aandelen betreft met de opgegeven waarde op datum van overlijden:
(…
opsomming aandelen, rechtbank)
SCHULDERKENTENIS
Derhalve erkent mevrouw [moeder] bij deze een schuld jegens haar drie kinderen, allen voornoemd, ten bedrage van HONDERDZEVENENTACHTIG MILJOEN ZEVENHONDERDZEVENENVEERTIGDUIZEND ZEVENHONDERD VIJFENTWINTIG FRANK (187.747.725,- F).
Zij herbevestigt, ingevolge haar berusting in het testament, dat deze vordering enkelvoudige rente zal dragen aan de wettelijke rentevoet in Nederland.
De komparanten onder 2, 3, en 4, pandhouders, weten dat hun vorderingen met de daarbij te rekenen rente, slechts opeisbaar zal zijn bij het overlijden van mevrouw [moeder], voornoemd onder 1.
Lasten en voorwaarden
1.De pandhouders erkennen dat * in het bezit werd gesteld van voormelde aandelen die * als pandhouder zal bewaren.
2.De pandhouders verbinden zich ertoe het pand op deze aandelen te lichten in voordeel van de pandgever
in de mate datdeze schuld (hoofdsom en intresten) wordt terugbetaald.
3.De pandhouders hebben niet het recht enig gebruik te maken van de in pand gegeven aandelen.