Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 september 2013,
- de akte na tussenvonnis van [eiseres],
- de akte na tussenvonnis van UMCU.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de vaststelling van immateriële schadevergoeding als gevolg van een tekortkoming in de informatieplicht door de arts van het Universitair Medisch Centrum (U.M.C.) te Utrecht. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H. Ruijzendaal, vorderde een schadevergoeding van € 15.000,00, vermeerderd met wettelijke rente, omdat zij gedurende een lange periode in het ongewisse was gelaten over de oorzaak van haar ernstige gezondheidsklachten. De gedaagde, UMCU, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. Meyst-Michels, stelde dat de schadevergoeding niet hoger dan € 7.500,00 moest zijn, inclusief wettelijke rente, en dat de vertraging in de aansprakelijkstelling niet aan hen kon worden toegerekend.
De rechtbank heeft in haar vonnis van 12 februari 2014 overwogen dat bij de begroting van het smartengeld rekening moet worden gehouden met de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de eiseres. De rechtbank concludeerde dat de eiseres, die te maken had met zeer ernstige en levensbedreigende ziekteverschijnselen, recht had op een immateriële schadevergoeding van € 7.000,00. Dit bedrag werd gerechtvaardigd geacht, rekening houdend met de aard van de klachten en de vergelijkbare uitspraken in eerdere zaken.
De rechtbank oordeelde verder dat de wettelijke rente over het toegekende bedrag verschuldigd was vanaf de datum waarop de schade was geleden, te weten 26 juni 1999. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door de rechters D. Wachter, J. Sap en W.G. Brands, en is openbaar gemaakt op 12 februari 2014.