In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Midden-Nederland, is op 24 december 2014 een tussenbeschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De partijen zijn op 3 april 1996 in gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 23 april 2008. De vrouw heeft de rechtbank verzocht om de verdeling van de gemeenschap van goederen vast te stellen, nu er nog geen boedelverdeling heeft plaatsgevonden. De man heeft geen conclusie van antwoord genomen en heeft de verzoeken van de vrouw betwist.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw ontvankelijk is in haar vordering, maar dat de boedelverdeling in de echtscheidingsprocedure al aan de orde is geweest. De vrouw had in die procedure verzocht om de benoeming van een notaris voor de verdeling, wat door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de vrouw erop gewezen dat zij zich voor de boedelverdeling tot de benoemde notaris moet wenden, en dat de procedure van artikel 677 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gevolgd dient te worden.
De rechtbank heeft besloten om de zaak aan te houden en te verwijzen naar de parkeerrol voor uitlating over het voortprocederen, waarbij de partijen de mogelijkheid hebben om alsnog tot een overeenkomst te komen bij de notaris. De beslissing van de rechtbank is genomen met inachtneming van het standpunt van de man, die aangaf dat hij graag een zitting zou willen om de boedelverdeling in der minne te regelen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de volgende zitting.