In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is op 17 december 2014 een vonnis in incident gewezen. De eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, vorderde in de hoofdzaak betaling van € 114.973,80 van de gedaagden, die betrokken waren bij een overeenkomst van aanneming voor de verbouwing van een onroerende zaak. De gedaagden, wonende in Turkije, hebben in het incident verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij eisten dat de eiseres hen een afschrift zou verstrekken van gedeponeerde stukken die relevant zijn voor hun verweer. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden recht hadden op inzage in deze stukken, maar dat de primaire vordering tot afgifte van de stukken niet kon worden toegewezen, omdat deze procedurele bewijsmaatregelen zijn die niet voor de duur van de bodemprocedure kunnen gelden. De rechtbank verwierp ook de subsidiaire vordering, omdat deze niet gericht was op het verkrijgen van een afschrift, maar op het onderbouwen van de stellingen van de eiseres. De rechtbank benadrukte dat de eiseres verplicht is om alle relevante feiten en omstandigheden volledig en naar waarheid aan te voeren, en dat zij de gedeponeerde stukken op de reguliere wijze in het geding moet brengen. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de gedaagden zijn begroot op € 904,00. De zaak is vervolgens aangehouden voor conclusie van antwoord op 28 januari 2015.