Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[verweerder 1],
[verweerder 2],
1.De procedure
- het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 4 september 2014;
- het verweerschrift, ter griffie ingekomen op 16 oktober 2014;
- de mondelinge behandeling op 30 oktober 2014, waarvan aantekening is gehouden;
- de pleitnotities van [verzoekster].
2.De feiten
3.Het deelgeschil
4.De beoordeling
schade die [verzoekster] stelt te lijden als gevolg van de val op 18 maart 2010. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Het gaat bij artikel 6:179 BW dus om een risico-aansprakelijkheid. De achtergrond daarvan is het gevaar dat in de eigen energie van een dier schuilt en het onberekenbare element dat daarin is gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de paarden van [verzoekster] op 18 maart 2014 onrustig, aanvallend gedrag vertoonden. Op de zitting heeft de rechter dit aan de orde gesteld, waarop [verweerders] heeft aangegeven dat zij niet meer weet of de paarden van [verzoekster] op die dag onrustig waren. Of de paarden van [verzoekster] de aanleiding waren voor de manoeuvre van [A] is dus onduidelijk. Ook als de rechtbank ervan uitgaat dat het gedrag van de paarden wel de aanleiding is geweest voor de reactie van [A] dan valt dat niet in de vorm van eigen schuld aan [verzoekster] toe te rekenen. Er is namelijk niet gesteld of gebleken dat [verzoekster] heeft bijgedragen aan het onrustige gedrag van haar paarden of dat de oorzaak van het gedrag van de paarden van [verzoekster] het gevolg is van handelen of toedoen van [verzoekster]. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van [verweerders] dat het gedrag van de paarden van [verzoekster] een schrikreactie bij [A] teweeg zou hebben gebracht op grond waarvan de schade wegens eigen schuld volledig voor rekening van [verzoekster] moet blijven.
[verzoekster] maakt aanspraak op een bedrag van € 3.206,50, te vermeerderen met het griffierecht van € 282,00. [verweerders] voert geen verweer, althans haar komt de opgegeven urenbesteding niet onredelijk voor. De rechtbank zal daarom de kosten begroten op € 3.488,50. Omdat aansprakelijkheid is komen vast te staan, zal [verweerders] tot betaling van voormeld bedrag aan [verzoekster] worden veroordeeld.