ECLI:NL:RBMNE:2014:6686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
16-655186-13
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling, veroordeling voor bedreiging en wederspannigheid in huiselijk geweldzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 12 december 2014, stond de verdachte terecht voor bedreiging, mishandeling en wederspannigheid. De rechtbank heeft op 28 november 2014 een zitting gehouden waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar haar raadsman, mr. J.J. van de Beek, wel. De tenlastelegging omvatte drie feiten: bedreiging van [aangever 1] op 5 december 2013, mishandeling van [aangever 2] op 27 december 2013, en verzet tegen aanhouding op dezelfde datum. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

Wat betreft feit 1, de bedreiging, oordeelde de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte [aangever 1] had bedreigd met een hakbijl, waarbij zij dreigende woorden had geuit. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van getuigen die de bedreiging hadden waargenomen. Voor feit 2, de mishandeling, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte [aangever 2] had mishandeld. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte mogelijk had gehandeld uit noodweer, aangezien [aangever 2] haar eerst had geslagen. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van dit feit.

Ten aanzien van feit 3, het verzet tegen de aanhouding, was de rechtbank van mening dat de verdachte zich met geweld had verzet tegen de politie. Dit werd ondersteund door de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de politie. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk en wees de vordering van [aangever 2] af, omdat deze niet ontvankelijk was na de vrijspraak van de verdachte voor feit 2.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16-655186-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 12 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [1978],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. De verdachte is niet verschenen. De raadsman van verdachte, mr. J.J. van de Beek, advocaat te Enschede, is wel verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk gemachtigd te zijn de verdachte ter terechtzitting te verdedigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 5 december 2013 te Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd;
feit 2:op 27 december 2013 te Utrecht [aangever 2] heeft mishandeld;
feit 3:zich op 27 december 2013 te Utrecht heeft verzet bij haar aanhouding.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de inhoud van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de haar onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om de verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft bedreigd. De verdediging heeft ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat aangever de eerste was die een klap gaf. De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 5 december 2013 in zijn woning te Utrecht was. Hij zag een persoon die hij herkende als de ex van zijn broer, [verdachte]. Aangever zag dat ze een voorwerp uit haar broeksband pakte. Hij zag dat het een soort hakbijl was. Hij zag dat ze met het mes uithaalde. Hij hoorde haar roepen: ‘ik sla je’ en ‘ik maak je dood’. [1]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] uit haar broekzak een slagersbijl haalde en dat hij haar vervolgens hoorde schreeuwen: ‘ik ga jullie doodmaken’. Getuige zag dat [verdachte] de bijl boven haar hoofd hield. [2]
4.3.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij op 27 december 2013 te Utrecht door verdachte is geslagen. Meerdere getuigen ondersteunen de aangifte, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte aangever heeft geslagen.
Overwegingen
De rechtbank begrijpt echter dat de verdediging kennelijk een beroep op noodweer doet.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is het vereist dat het feit is begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat aangever verdachte sloeg en dat verdachte daarop heeft teruggeslagen. Dit wordt eveneens door twee getuigen verklaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Het slaan dan wel stompen door verdachte was daardoor niet wederrechtelijk, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van het haar onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.3
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Het bewijs
Aangezien verdachte feit 3 heeft bekend en de verdediging geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
  • het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1], opgenomen op pagina 87-90 van het proces-verbaal met nummer PL091A-2013293379Z, van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 142;
  • de bekennende verklaring van verdachte, op genomen op pagina 105 van het proces-verbaal met nummer PL091A-2013293379Z, van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 142.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 5 december 2013 te Utrecht, [aangever 1] (zijnde de broer van haar ex-echtgenoot) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een hakbijl, althans een voor afdreiging geschikt en/of scherp voorwerp getoond en/of met die hakbijl, althans dat voor afdreiging geschikte en/of scherpe voorwerp, een of meer stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van die [aangever 1] gemaakt en daarbij voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: ‘ik sla je’ en ‘ik maak je dood’, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
feit 3
op 27 december 2013 te Utrecht, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
(beiden agent van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 300 Wetboek van Strafrecht, op heterdaad ontdekt, hadden aangehouden en vastgegrepen, teneinde haar ten spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en haar daartoe over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich
met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening hunner bediening, door opzettelijk gewelddadig
- te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die waarin die [verbalisant 1] en die [verbalisant 2] haar, verdachte, wilden voeren en
- tegen, althans in de richting van, het been van die [verbalisant 1] te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte is volgens de wet strafbaar als
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:wederspannigheid.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 28 april 2014 van R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Bij verdachte is sprake van alcoholmisbruik, een borderline persoonlijkheidsstoornis en een recidiverende depressieve stoornis. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
De rapporterende psycholoog adviseert op grond hiervan om verdachte voor het haar ten laste gelegde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek pro justitia van 7 mei 2014 van I. Maksimovic, psychiater. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Bij verdachte is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een recidiverende depressieve stoornis en misbruik van alcohol. Dit was ook zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De rapporterend psychiater onthoudt zich verder van advies, vanwege de ontkennende houding van verdachte.
De rechtbank neemt de conclusies van de rapporterende psycholoog en psychiater over en maakt die tot de hare. De rechtbank zal de verdachte dan ook enigszins verminderd toerekeningsvatbaar verklaren. Er is echter geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen. De officier van justitie is van mening dat bij de voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht met een behandelverplichting wordt opgelegd, ook als dat inhoudt een kortdurende klinische detox-opname en/of het meewerken aan urinecontroles.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat aan verdachte een lagere straf moet worden opgelegd dan de officier van justitie heeft gevorderd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de feiten zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verdachte heeft haar zwager bedreigd met een hakbijl, althans een scherp voorwerp. Bedreigingen zorgen in het algemeen voor een groot gevoel van onveiligheid bij slachtoffers, zeker wanneer dit in de familiaire sfeer gebeurt. Verder heeft verdachte zich verzet bij haar aanhouding. Hiermee heeft verdachte het respect en het gezag ten aanzien van de ambtenaren die een publieke taak verrichten ondermijnd.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een haar betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2014, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank voorts gelet op:
  • de hiervoor onder rubriek 7 aangehaalde onderzoeken pro justitia van R.J.A. van Helvoirt, GZ-psycholoog, en I. Maksimovic, psychiater, waaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een recidiverende depressieve stoornis en misbruik van alcohol en waarin reclasseringscontact en behandeling wordt geadviseerd;
  • een de verdachte betreffend rapport van Victas d.d. 23 april 2014, opgesteld door N. van der Molen, reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een – gedeeltelijk – voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Victas en de verplichting zich ambulant te laten behandelen.
Ter terechtzitting van 28 november 2014 heeft A. Nobel, reclasseringswerker bij Victas, het rapport van de reclassering nader toegelicht. Zij heeft verklaard dat verdachte, van wie de voorlopige hechtenis op dit moment onder voorwaarden is geschorst, zich – wanneer het goed gaat met haar – houdt aan de haar gestelde voorwaarden. Verdachte wordt via Altrecht ambulant behandeld bij Kade 17. Op dit moment heeft verdachte echter een terugval en is zij opgenomen op een detoxafdeling. Victas is voornemens om, na afronding van de detox-opname, verdachte weer over te dragen aan Altrecht voor hervatting van de ambulante behandeling. De reclasseringswerker adviseert de rechtbank om als bijzondere voorwaarden zowel begeleiding door Victas als behandeling via Altrecht op te leggen en geeft de rechtbank in overweging om daarnaast in de voorwaarden op te nemen de medewerking aan een eventuele nieuwe, kortdurende klinische behandeling voor maximaal zes weken in het kader van detox en het meewerken aan urinecontroles, indien en voor zover Victas dat nodig acht.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een werkstraf van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden. De rechtbank zal een deel van deze straf, te weten 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, voorwaardelijk opleggen, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen én om verplichte begeleiding door de reclassering en ambulante behandeling mogelijk te maken. Voorts maakt dit de voortzetting van het locatiegebod mogelijk.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – gelet op haar persoon – opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen zal de rechtbank, gelet op artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht, de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De vordering van de benadeelde partij [aangever 2] dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 350,-. Laatstgenoemde benadeelde partij moet voor het overige gedeelte ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1
De benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft een bedrag van € 100,- gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, ter zake van materiële schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen, omdat niet is gebleken van enige schade.
9.3.2
De benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft een bedrag van € 3.390,48 gevorderd als vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het onder 2 ten laste gelegde feit, waarvan
€ 890,48 ter zake van materiële schade en € 2.500,- ter zake van immateriële schade
Nu verdachte van feit 2 wordt vrijgesproken en aldus aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 180, 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank:
verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde oplevert op:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3:wederspannigheid;
verklaart het bewezene strafbaar;
verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 120 uren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte, te weten 80 uren, van deze werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren de haar gestelde voorwaarden niet is nagekomen;
stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen na haar veroordeling meldt bij reclassering Victas, op het adres ABC-straat 5 te Utrecht en dat zij vervolgens gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van reclassering Victas blijft en zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedraagt, zo vaak en zo lang als deze instelling dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
  • zich ambulant laat behandelen bij – een polikliniek van – Altrecht of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, indien en voor zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, en zich dan zal houden aan de regels die door of namens de leiding van de polikliniek zullen worden gegeven;
  • zich, indien en voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, maximaal voor de duur van zes weken (opnieuw) klinisch laat opnemen in op een detox-afdeling;
  • indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht, mee zal werken aan urinecontroles;
  • zich, indien en voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht, niet zal begeven binnen een straal van 100 meter van de woning aan het adres [adres] te Utrecht.
geeft opdracht aan Victas om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst –
ten aanzien van feit 1– de vordering van de benadeelde partij [aangever 1] af;
verklaart –
ten aanzien van feit 2– de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R. Creutzberg, voorzitter,
mrs. H.A. Gerritse en J.P.M. Schwillens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 december 2014.
Mr. J.P.M. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
zij op of omstreeks 05 december 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [aangever 1] ( zijnde de broer van haar [ex]echtgenoot)
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een hakbijl, althans
een voor afdreiging geschikt en/of scherp voorwerp getoond en/of met die
hakbijl, althans dat voor afdreiging geschikte en/of scherpe voorwerp, een of
meer stekende en/of zwaaiende bewegingen in de richting van die [aangever 1]
gemaakt en/of (daarbij) voornoemde [aangever 1] dreigend de
woorden toegevoegd : "ik sla je " en/of "ik maak je dood", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
2.
zij op of omstreeks 27 december 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [aangever 2] (zijnde haar
[ex]echtgenoot) op/tegen diens gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt,
waardoor voornoemde [aangever 2] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft
ondervonden;
3.
zij op of omstreeks 27 december 2013 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2]
(beiden agent van politie) verdachte op verdenking van het overtreden van
artikel 300 Wetboek van Strafrecht, in elk geval op verdenking van het
gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had(den)
aangehouden en vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde haar ten
spoedigste voor te geleiden voor een hulpofficier van justitie en haar daartoe
over te brengen naar een plaats van verhoor, te weten een politiebureau, zich
met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtena(a)r(en),
werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner / hunner bediening, door
opzettelijk gewelddadig
- te rukken en/of te trekken in een andere richting dan die waarin die [verbalisant 1]
en/of die [verbalisant 2] haar, verdachte, wilde(n) voeren en/of
- zich los gerukt uit de greep van die [verbalisant 1] en/of
- op/tegen, althans in de richting van, het been van die [verbalisant 1] te trappen
en/ot te schoppen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1], opgenomen op pagina 45-46 van het proces-verbaal met nummer PL091A-2013293379Z, van de politie Utrecht, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 142.
2.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [aangever 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het onder voetnoot 1 genoemde proces-vervaal, pagina 66-67.